ECLI:NL:GHAMS:2019:5003

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
23-001225-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland inzake diefstal van een telefoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van een draadloze telefoon van het bedrijf Auto Commerce op 2 oktober 2017. De politierechter had een gevangenisstraf van twee weken opgelegd, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De benadeelde partij was niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een recidivist is met een omvangrijk strafblad en dat eerdere maatregelen, zoals de ISD-maatregel, niet het gewenste effect hebben gehad. Het hof heeft geconcludeerd dat de opgelegde straf in eerste aanleg onvoldoende recht deed aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Het hof heeft de gevangenisstraf verhoogd naar één maand, waarbij het de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het een schadevergoeding van € 50,00 heeft vastgesteld voor de gestolen telefoon, maar andere delen van de vordering zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Het hof heeft de beslissing van de politierechter in zoverre vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het vonnis voor het overige is bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001225-18
datum uitspraak: 18 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-003129-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft daarnaast beslist dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op 2 oktober 2017 schuldig gemaakt aan de diefstal van een (draadloze) telefoon van het bedrijf Auto Commerce. De verdachte heeft op klaarlichte dag, toen een medewerker even bij de balie was weggelopen, een achter die balie gelegen telefoon gepakt. Diefstal is een misdrijf dat doorgaans – en ook in deze zaak – financiële schade met zich brengt. Bovendien heeft de verdachte er door zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
De verdachte is, blijkens een hem betreffend zeer omvangrijk uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 november 2019, in het verleden al vele malen onherroepelijk tot vrijheidsstraffen veroordeeld. De verdachte kan worden aangemerkt als een zeer hardleerse recidivist, ook op het gebied van vermogenscriminaliteit. Ook de toegepaste ISD-maatregel heeft kennelijk niet het gewenste resultaat opgeleverd. Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op straffen die onverbeterlijke recidivisten worden opgelegd.
Dit brengt het hof tot de conclusie dat de in eerste aanleg opgelegde, en in hoger beroep gevorderde, straf onvoldoende recht doet aan de onderhavige zaak. Bijzondere persoonlijke omstandigheden die in voordeel van de verdachte spreken zijn gesteld noch gebleken. In de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht ziet het hof geen aanleiding tot strafvermindering.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering van de [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 392,07, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De schade is als volgt gespecificeerd:
  • een bedrag van € 50,00 voor een nieuwe telefoon
  • een bedrag van € 75,00 voor het laten inprogrammeren van die telefoon
  • een bedrag van € 267,07 voor het bellen met 0900 nummers.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 50,00. Dat bedrag, dat dient ter vervanging van de door de verdachte gestolen telefoon, komt het hof – ondanks het ontbreken van een aankoopbon – redelijk voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Anders ligt het voor wat betreft de overigens gevorderde schade. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, is de gestelde schade van € 75,00 voor het inprogrammeren van een nieuwe telefoon onvoldoende voor toewijzing. De benadeelde partij kan daarom niet in dit deel van de vordering worden ontvangen.
Het hof overweegt ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de belkosten dat op grond van de stukken in het dossier niet is komen vast te staan dat de verdachte degene was die (op 2, 3 en 4 oktober 2017) naar 0900-nummers heeft gebeld. Hierbij is van belang dat de verdachte ten tijde van de diefstal van telefoon in gezelschap van een compaan was. Aldus staat niet vast dat deze schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet in dit deel van de vordering worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij]
, ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 oktober 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. H.A. van Eijk en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 december 2019.
Mr. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest te ondertekenen.