In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van zijn ex-partner door haar keel dicht te drukken. Het hof oordeelde dat het beroep op noodweer niet kon worden gehonoreerd, omdat de omstandigheden niet konden worden aangemerkt als een ogenblikkelijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding. De verdachte had de aangeefster bij de haren vastgepakt en haar vervolgens vastgegrepen in de keuken, waar zij had gedreigd hem 'kapot te maken'. Het hof concludeerde dat de vrees van de verdachte voor een aanranding niet objectief gerechtvaardigd was. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde mishandeling, maar het subsidiair ten laste gelegde werd bewezen verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, zonder voorwaardelijke straf. Het hof hield rekening met de ernst van de mishandeling en de omstandigheden waaronder deze had plaatsgevonden, evenals met het feit dat de verdachte sindsdien geen geweldsdelicten meer had gepleegd.