ECLI:NL:GHAMS:2019:4999

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
23-004545-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van ex-partner met beroep op noodweer verworpen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van zijn ex-partner door haar keel dicht te drukken. Het hof oordeelde dat het beroep op noodweer niet kon worden gehonoreerd, omdat de omstandigheden niet konden worden aangemerkt als een ogenblikkelijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding. De verdachte had de aangeefster bij de haren vastgepakt en haar vervolgens vastgegrepen in de keuken, waar zij had gedreigd hem 'kapot te maken'. Het hof concludeerde dat de vrees van de verdachte voor een aanranding niet objectief gerechtvaardigd was. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde mishandeling, maar het subsidiair ten laste gelegde werd bewezen verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, zonder voorwaardelijke straf. Het hof hield rekening met de ernst van de mishandeling en de omstandigheden waaronder deze had plaatsgevonden, evenals met het feit dat de verdachte sindsdien geen geweldsdelicten meer had gepleegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004545-17
datum uitspraak: 3 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-689289-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 augustus 2018 en 19 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 01 september 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (zijn ex-partner) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen (met kracht) de keel en/of hals en/of nek van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen gehouden;
subsidiairhij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 01 september 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met kracht) bij diens haren heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of een of meermalen (met kracht) de keel en/of hals en/of nek van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen gehouden en/of voornoemde [slachtoffer] (van achteren) in een zogenaamde brandweergreep heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of naar de grond heeft gewerkt en/of getrokken, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich kan beroepen op noodweer en dat de verschillende tenlastegelegde geweldshandelingen in onvoldoende mate uit de beschikbare bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid, nu het dichtknijpen van de keel slechts blijkt uit de verklaring van de aangeefster [slachtoffer] en het toepassen van een brandweergreep en het trekken aan de haren enkel kan volgen uit de verklaring van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het beroep op noodweer raakt aan de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde handelen en ingeval er, zoals hier, mishandeling ten laste is gelegd ook aan de bewijsvraag (vgl. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR: 2011:BQ6690). Voor een geslaagd beroep op noodweer is allereerst vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe. De gestelde aanranding moet dan echter een zekere objectieve toets kunnen doorstaan: de enkele vrees voor een aanranding is onvoldoende.
De verdachte heeft op 2 september 2016 ‘vers van de lever’ verklaard dat hij de aangeefster bij de haren heeft gepakt tijdens een ruzie, waarbij aangeefster zei dat zij hem uit de ouderlijke macht wilde laten ontzetten. Nadat hij haar had losgelaten, draaide zij zich van hem weg en zei tegen de verdachte dat zij hem ‘kapot ging maken’. Dit speelde zich af in de keuken. Vanuit de gedachte dat er in keukenlades ‘van alles ligt’ en hij niet wist wat zij zou gaan doen, heeft hij haar vastgegrepen en naar de grond gewerkt. Naar het oordeel van het hof is hier sprake van niet meer dan het onder ogen zien van de (al dan niet reële) mogelijkheid dat de aangeefster de verdachte met keukengerei te lijf zou kunnen gaan. Deze omstandigheden kunnen objectief bezien in redelijkheid niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding. Voor zover de raadsman zich op andere feiten en omstandigheden heeft beroepen dan zojuist beschreven, acht het hof die niet aannemelijk geworden. Op die gronden faalt het beroep op noodweer.
De verklaringen van de aangeefster en de verdachte sluiten niet op alle onderdelen op elkaar aan, maar de gemene deler is dat de verdachte de aangeefster bij de keel c.q. om de nek heeft vastgepakt en de keel (kennelijk) daarbij heeft dichtgedrukt en haar vervolgens naar de grond heeft gewerkt. Ten gevolge hiervan heeft de aangeefster, zo blijkt uit de bewijsmiddelen, gedurende een half uur een verlamd gevoel bij de keel gevoeld en last van pijn in haar nek gehad. Het tweede onderdeel van het verweer mist derhalve evenzeer doel.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt in beide onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 september 2016 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met kracht de keel heeft dichtgedrukt, waardoor [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, blijkens haar mondelinge toevoeging ter zitting, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner door haar keel dicht te drukken. Hiermee heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Bovendien heeft de verdachte haar dit aangedaan in haar eigen woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig behoort te voelen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf als gevorderd door de advocaat-generaal passend en geboden. Daarbij heeft het hof gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen van huiselijk geweld zijn opgelegd. Het opleggen van een geldboete, zoals bepleit door de raadsman, zou al te zeer voorbij gaan aan de ernst van het feit. De verdachte is inmiddels een omgangsregeling met zijn ex-partner overeengekomen. Verder heeft hij zich blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
8 november 2019 na 1 september 2016 niet opnieuw schuldig gemaakt aan vergrijpen met een geweldscomponent. Het lijkt hier dus om een eenmalig, context-gebonden incident te zijn gegaan. Daarom ziet het hof, anders dan de politierechter, geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke straf op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. W.M.C. Tilleman, en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 december 2019.
=========================================================================
[…]