ECLI:NL:GHAMS:2019:4997

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
23-000160-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis wegens andere bewezenverklaring in drugszaken met betrekking tot de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van drugs, waaronder MDMA, cocaïne en heroïne, op 13 augustus 2018 te Oostzaan. Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet correct was geformuleerd, met name de kwalificaties die geen deel uitmaken van de feitelijke omschrijving. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van 72 tabletten MDMA, 24,95 gram cocaïne en 17,87 gram heroïne. De verdachte werd eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat in zijn nadeel werd gewogen. Het hof legde een taakstraf op van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren, met een proeftijd van twee jaren. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000160-19
datum uitspraak: 3 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-216049-18 tegen
[verdachte],
geboren te distrikt [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1960,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Oostzaan, in ieder geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer:
- 72 tabletten en 0,09 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA; en/of
- 24,95 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne; en/of
- 17,87 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter. Het hof wijst er in dat verband op dat de met betrekking tot Opiumwetdelicten vaak in tenlasteleggingen voorkomende passages als
“… zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I/II” moeten worden beschouwd als een louter kwalificatieve zinsnede die geen deel uitmaakt van de omschrijving van het feit, zodat de bewijsvraag daarop geen betrekking heeft.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 augustus 2018 te Oostzaan opzettelijk aanwezig heeft gehad 72 tabletten en 0,09 gram van een materiaal bevattende MDMA en 24,95 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 17,87 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van hoeveelheden MDMA, cocaïne en heroïne. Die hoeveelheden en de wijze van verpakking wijzen erop dat deze drugs voor de verdere verspreiding en verkoop bestemd zijn geweest. Dergelijke drugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en bovendien gaat de handel daarin gepaard met allerlei andere soorten van criminaliteit en plegen personen die van die middelen afhankelijk zijn niet zelden vermogensdelicten om hun verslaving te kunnen bekostigen.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 november 2019 is de verdachte in 2013 eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van de verkoop en het bezit van harddrugs. Dit weegt in zijn nadeel. In strafmatigende zin wordt meegewogen dat aannemelijk is dat de verdachte de drugs tijdens een autorit op verzoek van een kennis van hem die de auto bestuurde onder zich heeft genomen (en dat de drugs dus niet van hem waren), alsook de gevorderde leeftijd van de verdachte.
Gelet op het voorgaande acht het hof het passend de verdachte een taakstraf op te leggen. Anders dan de raadsvrouw ziet het hof geen goede reden om die straf in voorwaardelijke vorm te gieten. Ter beteugeling van het recidivegevaar dat de verdachte kennelijk in zich bergt, zal het hof daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van serieus te nemen omvang opleggen. Gezien de ernst van het bewezenverklaarde en de recidive van de verdachte kan met een mildere strafoplegging niet worden volstaan.
Het hof acht, alles afwegende, de straffen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 december 2019.
=========================================================================
[…]