ECLI:NL:GHAMS:2019:4995

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
23-002036-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling van levensgezel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling van zijn levensgezel, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de verklaringen van de aangeefster, die stelde dat zij op 18 maart 2018 door de verdachte was mishandeld. De aangeefster had de politie gebeld en verklaarde dat zij was geslagen door de verdachte, wat werd ondersteund door foto’s van haar verwondingen. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de aangeefster onbetrouwbaar waren, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster, afgelegd kort na het incident, betrouwbaar waren. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling van zijn partner en vernietigde het vonnis waarvan beroep. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. Het hof rekende het de verdachte aan dat hij geweld had gebruikt in de nabijheid van hun kinderen en dat hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had aangetast. De op te leggen straf was gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002036-18
datum uitspraak: 29 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-054299-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde in artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daardoor mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan de orde in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn echtgenote/partner, [slachtoffer], heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer], meermalen (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of zijn, verdachte's, knie, in/op/tegen de (linker) (boven) arm van voornoemde [slachtoffer] te duwen en/of aan het (hoofd) haar van voornoemde [slachtoffer] te rukken en/of te trekken en/of voornoemde [slachtoffer] met een schroevendraaier, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in/op/tegen de (linker) zij, althans het (boven)lichaam te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak van de mishandeling bepleit. Hij heeft daartoe, kort samengevat, aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn, mede gelet op de bij haar spelende psychische problematiek. De verklaring die zij bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd moet worden gevolgd, nu daaruit blijkt dat zij haar eerdere verklaringen heeft verzonnen. Aangeefster heeft belastend over de verdachte verklaard onder druk van haar vader, hetgeen bevestiging vindt in de verklaring van haar zus bij de raadsheer-commissaris. Bij de raadsheer-commissaris heeft aangeefster verklaard dat het bij haar geconstateerde letsel (blauwe plekken) niet (opzettelijk) door de verdachte is toegebracht en dat zij het letsel (krassen) in haar nek en op haar kin aan zichzelf heeft toegebracht om haar man in een lastig parket te brengen.
Het hof oordeelt als volgt.
Op 18 maart 2018 belde aangeefster [slachtoffer] de politie omdat zij die middag was mishandeld door de verdachte die ’s avonds weer bij hun woning was en naar binnen wilde. Toen de politie ter plaatse kwam troffen zij aangeefster en zagen de verbalisanten dat zij ‘kennelijk verse’ verwondingen had, bestaande uit krassen (schaafwonden met daaruit wat bloed) in haar nek en op haar kin. Aangeefster verklaarde desgevraagd dat ze was geslagen door de verdachte en dat ze een wond had in haar nek, op haar kin en dat haar handen blauw waren. Nog diezelfde dag deed zij aangifte. Daarin bevestigde aangeefster hetgeen zij bij haar woning tegen de politie had gezegd. Tevens werden foto’s van het letsel op haar kin en in haar hals bij de aangifte gevoegd, evenals een foto van de linkerhand van aangeefster met daarop zichtbaar een blauwe plek. Het hof acht deze verklaringen, afgelegd vlak na het incident en gestaafd door de foto’s en waarnemingen van de verbalisanten, betrouwbaar en schuift de verklaring van aangeefster zoals afgelegd bij de raadsheer-commissaris om die reden terzijde. Het hof acht daarbij in het bijzonder ongeloofwaardig dat aangeefster zichzelf heeft verwond om de verdachte te belasten. In aanmerking genomen dat zij aanvankelijk de politie zelfs niet binnen wilde laten gaat het hof ervan uit dat zij uit bittere noodzaak vanwege een door haar als (levens)bedreigend ervaren situatie de politie heeft gebeld en niet om haar man in een lastig parket te brengen.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde slaan tegen het gezicht en lichaam van aangeefster. In de tenlastelegging staan ook nog een andere geweldshandelingen omschreven, zoals het steken met een schroevendraaier. Ook hiervan is aangifte gedaan maar het hof zal de verdachte van die onderdelen vrijspreken bij gebreke aan voldoende ondersteunend bewijs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 maart 2018 te Amsterdam zijn partner, [slachtoffer], heeft mishandeld door [slachtoffer], meermalen (met kracht) tegen het gezicht en het lichaam te slaan en te stompen.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn partner. Hij heeft haar in hun woning, in de dichte nabijheid van hun kinderen, geslagen tegen haar gezicht en lichaam. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij een ruzie met geweld heeft willen oplossen en daarbij een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft de verdachte dit geweld toegepast in de woning van het slachtoffer, de plaats waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Daar komt nog bij dat alles erop wees dat het slachtoffer dringend hulpbehoevend was om zich staande te houden. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof acht, gelet op straffen die plegen te worden opgelegd in soortgelijke zaken, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend. Nu de verdachte
first offenderis en ter terechtzitting is gebleken dat hij verantwoordelijk is voor het inkomen en deels ook de zorg in het gezin, ziet het hof aanleiding deze straf in voorwaardelijke vorm aan hem op te leggen. Het hof zal aan deze straf, die dient als fikse stok achter de deur, een proeftijd verbinden van langere duur, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. R. Kuiper en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 november 2019.
=========================================================================
[…]