ECLI:NL:GHAMS:2019:4992

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
23-000582-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor rijden onder invloed van alcohol met een motorrijtuig

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol op 9 november 2018 te Velserbroek, waar hij een alcoholgehalte van 630 microgram per liter uitgeademde lucht had. De politierechter had de verdachte een geldboete van € 750,00 opgelegd, te vervangen door 15 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte stelde dat de totaliteit van de straffen onevenredig was, gezien de bijkomende kosten voor een psychologisch onderzoek en een educatieve maatregel die hij moest volgen. Het hof heeft de straffen heroverwogen en benadrukt dat de verdachte de veiligheid in het verkeer in gevaar heeft gebracht door onder invloed te rijden, en dat hij eerder al was veroordeeld voor vergelijkbare feiten. Het hof heeft de straffen bevestigd, met inachtneming van de recidive en de ernst van het feit. De op te leggen straffen zijn gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor zes maanden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000582-19
datum uitspraak: 13 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 96-227869-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 december 2019.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Velserbroek, gemeente Velsen, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 630 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 november 2018 te Velserbroek, gemeente Velsen, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 630 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00, te vervangen door 15 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdachte heeft, kortgezegd, verklaard dat hij de totaliteit van de aan hem opgelegde straffen onevenredig vindt, nu hij naast een strafrechtelijke veroordeling op eigen kosten een psychologisch onderzoek heeft moeten ondergaan bij het Centraal Bureau voor de Rijvaardigheid (CBR) en een educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA-cursus) heeft moeten volgen en betalen. Voorts heeft hij aangevoerd dat de Dienst Wegverkeer (RDW) in geval van een strafrechtelijke veroordeling het rijbewijs van de verdachte ongeldig zal verklaren op grond van het bepaalde in artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor de verdachte genoodzaakt zal zijn opnieuw zijn rijexamen te behalen en ook daarvoor kosten zal moeten maken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto op de openbare weg, terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde. Door aldus te handelen heeft hij de veiligheid in het verkeer in gevaar gebracht en zich onttrokken aan de verantwoordelijkheid die van een deelnemer aan het verkeer wordt vereist. Dit valt de verdachte in hoge mate te verwijten, temeer nu hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2019 eerder is veroordeeld voor rijden onder invloed. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden wederom de Wegenverkeerswet te overtreden.
Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en neemt – in aanmerking genomen de recidive van de verdachte en de door hem genuttigde hoeveelheid alcoholhoudende drank – een geldboete ter hoogte van € 750,00 en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van zes maanden als uitgangspunt.
De verdachte heeft aangevoerd dat hij te zwaar wordt gestraft gelet op de kosten die hij heeft moeten maken bij het CBR en mogelijk te zijner tijd nog moet maken na ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
Het hof overweegt daaromtrent dat volgens vaste jurisprudentie in casu geen sprake is van een dubbele vervolging of dubbele bestraffing, ook niet indien het rijbewijs van de verdachte na een strafrechtelijke veroordeling ongeldig wordt verklaard. Een rijbewijs verliest op grond van art. 123b, eerste lid, WVW 1994 van rechtswege zijn geldigheid indien aan de in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan. Daarvan is, kort gezegd, sprake in geval van recidive ter zake van met middelengebruik verband houdende verkeersdelicten. Het verlies van de geldigheid van het rijbewijs is daarbij het directe gevolg van het onherroepelijk worden van een tweede veroordeling ter zake van zo een delict dat is begaan binnen de in art. 123b, eerste lid, WVW 1994 genoemde periode van vijf jaar. Dat betekent dat de strafrechter bij de vervolging van het feit dat tot die tweede veroordeling leidt, in het kader van de straftoemeting rekening kan houden met het gevolg dat door de regeling van art. 123b WVW 1994 wordt verbonden aan de veroordeling indien deze onherroepelijk wordt.
Alhoewel het hof begrijpt dat door de verdachte de opeenstapeling van publiekrechtelijke reacties als gevolg van het feit dat hij onder invloed van alcoholhoudende drank een auto heeft bestuurd, door hem wordt ervaren als een verzwaarde last, ziet het hof daarin geen aanleiding te bepalen dat de verdachte in het geheel geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende en aansluitend bij de eis van de advocaat-generaal en de beslissing van de politierechter, een geldboete en een deels voorwaardelijke rijontzegging van na te melden duur dan wel hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.W. Groenendijk en mr. J. Steenbrink, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 december 2019.