ECLI:NL:GHAMS:2019:4991

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
23-002222-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bezit en handel in verdovende middelen met betrekking tot heroïne en cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk telen, bereiden, verkopen en vervoeren van verdovende middelen, specifiek heroïne en cocaïne. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich in juni en juli 2017 in Haarlem hebben afgespeeld. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit en de verkoop van deze middelen, wat in strijd is met de Opiumwet. Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de aanhoudingen onrechtmatig waren, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat er voldoende reden was voor de politie om de verdachte aan te houden op basis van de informatie die beschikbaar was op het moment van de aanhouding. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn pogingen tot rehabilitatie en het ontbreken van nieuwe strafbare feiten na de bewezenverklaarde feiten. De in beslag genomen verdovende middelen werden onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002222-18
datum uitspraak: 3 december 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-810139-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 juli 2017 te Haarlem, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad 9 bolletjes met in totaal ongeveer 2,56 gram heroïne en/of 2 bolletjes met in totaal ongeveer 0,44 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde die heroïne en/of cocaïne (telkens) (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
(parketnummer 15/710080-17) hij op of omstreeks 09 juni 2017 te Haarlem, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, ongeveer 1,12 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
(parketnummer 15/710080-17) hij op of omstreeks 09 juni 2017 te Haarlem, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad - ongeveer 5,97 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of - ongeveer 3,04 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking rechtmatigheidsverweer

De raadsman heeft op de terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de aanhouding van de verdachte op 9 juni 2017 en diens staande- en aanhouding op 6 juli 2017 onrechtmatig zijn geweest, omdat er op de betreffende momenten geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld.
Het hof is van oordeel dat de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], gelet op de informatie die ten tijde van de aanhouding van 9 juni 2017 over de verdachte bekend was en de gedragingen van de verdachte tot aan die aanhouding, zoals van één en ander blijkt uit de bewijsmiddelen, tot de conclusie hebben kunnen komen dat een redelijk vermoeden van schuld bestond dat deze zich zojuist schuldig had gemaakt aan het bezit en de verkoop van drugs en dus aan overtreding van de Opiumwet. Die aanhouding is dan ook rechtmatig.
Op 6 juli 2017 hebben de politieambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], nadat de verdachte zijn bromfiets had geparkeerd aan de achterzijde van een woning waar zich twee personen bevonden waarvan bekend was dat zij harddrugs gebruikten en hij reeds na twee minuten uit het appartementencomplex waarvan die woning deel uit maakte was komen gelopen, in het licht van de bevindingen met betrekking tot de verdachte van de twee eerstgenoemde politieambtenaren op
9 juni 2017, tot de conclusie kunnen komen dat een redelijk vermoeden van schuld bestond dat de verdachte zich andermaal schuldig had gemaakt aan de verkoop van drugs. De staande houding van de verdachte was dan ook rechtmatig en diens daarop volgende aanhouding evenzeer. Dit laatste geldt temeer als daarbij ook nog zijn vluchtgedrag na de staande houding wordt betrokken. De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 juli 2017 te Haarlem opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
2.
hij op 9 juni 2017 te Haarlem opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd ongeveer 1,12 gram van een materiaal bevattende heroïne.
3.
hij op 9 juni 2017 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,85 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 3,04 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van voorarrest, en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. De in beslag genomen verdovende middelen zijn onttrokken aan het verkeer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 dagen, met aftrek van voorarrest, en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkoop van een bolletje heroïne aan een (vermoedelijk) verslaafde man en het bezit van andere bolletjes heroïne en cocaïne. Een maand later heeft hij zich schuldig gemaakt aan het vervoer van bolletjes met die drugs, met het kennelijke doel die andermaal aan de man te brengen. Voornoemde middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid en bovendien gaat de handel daarin gepaard met allerlei andere soorten van criminaliteit en plegen personen die van die middelen afhankelijk zijn niet zelden vermogensdelicten om hun verslaving te kunnen bekostigen. Gelet op het voorgaande en op de straffen die in soortgelijke gevallen worden uitgesproken, acht het hof in beginsel oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur gerechtvaardigd. Het hof kiest hier echter niet voor om de navolgende redenen.
Ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg ontbrak het de verdachte aan inkomsten en een zinvolle dagbesteding. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep is aannemelijk geworden dat hij aan de slag is in de bouw en daar inkomen uit genereert. Dat, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, de verdachte inmiddels streeft naar stabilisering van zijn persoonlijke situatie, sluit daarbij aan. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
8 november 2019, na de bewezenverklaarde feiten geen strafbare feiten meer heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Het hof acht het niet in het belang van de nog relatief jonge verdachte of van de samenleving dat deze opwaartse lijn wordt doorbroken door een straf die hernieuwde vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarom zal het hof een gevangenisstraf opleggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan dat van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest. Het in voorwaardelijke vorm op te leggen gedeelte strekt ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen. Daarnaast zal het hof, om de ernst van het bewezen geachte voldoende tot uitdrukking te laten komen, een taakstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, straffen van na te melden duur passend en geboden.
Het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven drugs. Deze zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13a, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 9 bollen verdovende middelen (goednummer 775136);
- 2 bollen verdovende middelen (goednummer 775550).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 december 2019.
=========================================================================
[…]