ECLI:NL:GHAMS:2019:4979

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
23-003821-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en bedreiging van vriendin met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2018. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging van zijn vriendin op 31 januari 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk mishandelen van de vriendin door haar te slaan en te schoppen, alsook het bedreigen met de woorden: 'ik maak je af'. Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 oktober 2019 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte handelde uit een beschermende reflex en dat de bedreiging niet serieus was bedoeld. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte de aangeefster daadwerkelijk heeft mishandeld en bedreigd, en dat de omstandigheden waaronder dit gebeurde de vrees bij de aangeefster rechtvaardigden. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd, maar heeft de verdachte niet onvoorwaardelijk gestraft. Gezien de psychische problemen van de verdachte, waaronder schizofrenie en een licht verstandelijke beperking, heeft het hof besloten om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op te leggen, met een proeftijd van één jaar. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de schade door de verdachte was veroorzaakt. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere taakstraf afgewezen, gezien de psychiatrische problematiek van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003821-18
datum uitspraak: 6 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2018 in de strafzaak onder de parketnummers
13-684055-18 en 13-215683-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk zijn vriendin [benadeelde] heeft mishandelend, welke mishandeling bestond uit het eenmaal of meermalen (met kracht) - slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de arm(en) en/of tegen de schouder(s), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] en/of
- schoppen en/of trappen tegen de be(e)n(en) en/of tegen de kuit(en), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde],
waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (zijn vriendin) [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga vastzitten en ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Nadere bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de mishandeling heeft zij aangevoerd dat de verdachte een beschermende tik tegen de armen van de aangeefster heeft gegeven omdat zij (de aangeefster) zichzelf zat te bijten. Ten aanzien van de bedreiging heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte niet meende wat hij zei en dat de aangeefster zich, mede gelet op de heftige aard van de relatie tussen de verdachte en de aangeefster, niet daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld.
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1 (mishandeling)
Volgens de aangeefster heeft de verdachte haar tegen haar been geschopt. Getuige [getuige] heeft verklaard te hebben gezien dat de verdachte de aangeefster schopte. Ten slotte heeft de verdachte erkend dat hij de aangeefster tegen haar been heeft geschopt. Dat hij dit deed om de aangeefster tegen zichzelf te beschermen vindt geen steun in het dossier.
Feit 2 (bedreiging)
De aangifte houdt in dat de aangeefster hoorde dat de verdachte tegen haar zei “Ik maak je af” en dat zij daardoor erg bang werd dat hij haar iets aan zou doen. Deze woorden uitte de verdachte direct na de door hem gepleegde mishandeling. Onder de gegeven omstandigheden en bezien in de context waarin de uitlatingen hebben plaatsgevonden – in het openbaar bij gelegenheid van een heftige ruzie tussen de aangeefster en de verdachte, terwijl de verdachte zich eerder (zeer) agressief had gedragen jegens het slachtoffer –, is het hof van oordeel dat bij de aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Het hof verwerpt dan ook de door de raadsvrouw gevoerde verweren

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 januari 2018 te Amsterdam opzettelijk zijn vriendin [benadeelde] heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het schoppen tegen het been van [benadeelde], waardoor [benadeelde] pijn heeft ondervonden.
2.
hij op 31 januari 2018 te Amsterdam zijn vriendin [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen: "ik maak je af".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met dien verstande dat aan de voorwaardelijke veroordeling als voorwaarden worden gekoppeld: een contactverbod met [benadeelde], meewerken aan een begeleid wonen-traject en een meldplicht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich (in het openbaar) schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn vriendin, aangeefster [benadeelde]. Met de mishandeling heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer; met de bedreiging heeft hij haar angst aangejaagd. Dergelijke misdrijven, in het openbaar gepleegd, veroorzaken ook angst en onrust bij omstanders.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 september 2019 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
De aard van de gepleegde misdrijven en de recidive van de verdachte maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf naar het oordeel van het hof in beginsel passend is. Het hof ziet echter aanleiding daarvan af te wijken, gelet op het over de verdachte uitgebrachte rapport van 27 april 2018 van GZ-psycholoog drs. [naam], en gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Uit voornoemd rapport komt het volgende naar voren.
De verdachte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. De geestvermogens van de verdachte zijn daarnaast vanaf zijn geboorte gebrekkig ontwikkeld, hetgeen heeft geresulteerd in een licht verstandelijke beperking. Voorts is sprake van borderline en (in mindere mate) antisociale persoonlijkheidskenmerken. Het aanhoudende cannabisgebruik, contra-geïndiceerd bij schizofrenie, leidt tot de vaststelling van een stoornis in het gebruik van cannabis, ook ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten. Door de paranoïde schizofrenie kent de verdachte een achterdochtige instelling, denkt hij voortdurend dat zijn vriendin – aangeefster [benadeelde] – vreemdgaat en wordt hij onzeker van haar gedrag. Zijn verstandelijke beperking maakt dat de verdachte verminderd zicht heeft op zijn eigen gedragsalternatieven en op de gevolgen van zijn handelen. Bij oplopende spanning neemt zijn impulsiviteit toe. De verdachte voelt zich emotioneel afhankelijk van zijn vriendin en is niet in staat tot het ontwikkelen van een meer zelfstandig leefpatroon, waardoor de relationele afhankelijkheid in stand blijft.
Op grond van zijn bevindingen heeft de psycholoog geadviseerd het tenlastegelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof neemt dit advies over en houdt bij de strafoplegging rekening met de verminderde toerekenbaarheid van de feiten aan de verdachte.
Gelet hierop en op hetgeen overigens over de persoon van de verdachte is gebleken, zal het hof, evenals de rechtbank heeft gedaan, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen. Het hof zal hieraan een proeftijd van één jaar verbinden, nu het geen aanleiding ziet voor een proeftijd van langere duur. Voor oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, ziet het hof evenmin aanleiding. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de rapporten van Reclassering Nederland van 29 augustus 2018 en 26 juni 2018 waaruit blijkt dat de verdachte al wordt begeleid door Amsta. Uit de toelichting van de raadsvrouw ter terechtzitting en uit de stukken kan worden afgeleid dat deze begeleiding een positieve uitwerking op de verdachte heeft.
Oplegging van in het bijzonder een contactverbod met [benadeelde] acht het hof evenmin opportuun op grond van het volgende. Volgens de raadsvrouw heeft de verdachte zich tot aan het vonnis in eerste aanleg gehouden aan het contactverbod met mw. [benadeelde] dat als bijzondere voorwaarde was verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. Bij vonnis is dit contactverbod andermaal als bijzondere voorwaarde opgelegd, maar niet van kracht geworden nu de verdediging appel had ingesteld tegen het vonnis. Vervolgens heeft de verdachte weer contact gehad met mw. [benadeelde], zonder dat dit tot problemen heeft geleid. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij mw. [benadeelde] dagelijks (en zonder incidenten) ziet en spreekt en voornemens is dit te blijven doen.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de mededelingen van de raadsvrouw en de verdachte over zijn contacten in de afgelopen 12 maanden met mw. [benadeelde]. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding aan de verdachte opnieuw een contactverbod met mw. [benadeelde] op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 89,00 ter zake van materiële schade aan een bril. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt, nu niet kan worden vastgesteld op welke wijze de bril van aangeefster kapot zou zijn gegaan. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafstrafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 november 2016 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof acht termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, mede gelet op voornoemd reclasseringsrapport van 26 juni 2018 waaruit blijkt dat de verdachte vanwege psychiatrische problematiek niet in staat is een werkstraf naar behoren te verrichten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 5 februari 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 november 2016, parketnummer 13-215683-16, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. B. van der Werf, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 november 2019.
Mr. B. van der Werf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]