ECLI:NL:GHAMS:2019:4978

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
23-002278-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van goederen in politiecel en opzettelijk bezit van drugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De tenlastelegging omvatte vernieling van goederen in een politiecel en het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en cocaïne. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een aantal goederen, waaronder een celdeur en een bewakingscamera, heeft vernield. Daarnaast had hij een hoeveelheid MDMA en cocaïne in zijn bezit. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot andere beslissingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn motivatie om een legaal bestaan op te bouwen, maar ook met zijn eerdere veroordelingen. De vordering van de benadeelde partij, de Nationale Politie Eenheid Amsterdam, werd gedeeltelijk toegewezen, met uitzondering van de gevorderde BTW. Het hof legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder toezicht door de GGZ Reclassering Inforsa.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002278-19
datum uitspraak: 6 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-701078-18 en 13-702675-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 oktober 2017 tot en met 11 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een luik(je) van een celdeur en/of telefoon en/of een computer en/of een pinautomaat en/of een computer-monitor en/of een bewakingscamera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Eenheid Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door
- tegen voornoemd luik(je) en/of celdeur te trappen en/of schoppen en/of slaan en/of
- met (kracht) de bedrading van voornoemde telefoon en/of computer en/of pinautomaat en/of computer-monitor en/of bewakingscamera los te trekken en/of te rukken en/of
- voornoemde telefoon en/of computer en/of pinautomaat en/of computer-monitor en/of bewakingscamera op de grond te gooien en/of
- het binnenwerk van van de computer-comitor los te rukken en/of te trekken.
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 4.63 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 4,21 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 10 oktober 2017 tot en met 11 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een luikje van een celdeur en een telefoon en een computer en een pinautomaat en een computermonitor en een bewakingscamera, toebehorende aan Politie Eenheid Amsterdam, heeft vernield door
- tegen voornoemd luikje te slaan en
- met kracht de bedrading van voornoemde telefoon en computer en pinautomaat en computermonitor en bewakingscamera los te trekken en
- voornoemde telefoon en computer en pinautomaat en bewakingscamera op de grond te gooien en
- het binnenwerk van de computermonitor los te trekken.
2.
hij op 13 januari 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,63 gram van een hoeveelheid bevattende MDMA en 4,21 gram van een hoeveelheid bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich uit frustratie op het politiebureau afgereageerd op diverse goederen en deze met veel agressie vernield. Door aldus te handelen heeft hij niet alleen schade en overlast veroorzaakt maar ook geen enkel respect getoond voor andermans eigendommen.
Daarnaast heeft hij cocaïne en MDMA aanwezig gehad, bedoeld voor gebruik door hem zelf en anderen, terwijl dit voor de (volks)gezondheid zeer schadelijke stoffen zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 september 2019 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte weegt.
De ernst van de door de verdachte gepleegde misdrijven rechtvaardigt naar het oordeel van het hof in beginsel een straf zoals door de rechtbank opgelegd. Voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsvrouw bepleit, is naar het oordeel van het hof vanwege de aard en ernst van de feiten en de recidive van de verdachte geen enkele aanleiding. Wel zal het hof een deel van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen in verband met het volgende.
Ter terechtzitting is door en namens de verdachte aangevoerd dat hij gemotiveerd is een legaal bestaan op te bouwen, maar dat met name het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats hem hierin belemmert. Uit het voortgangsverslag van Reclassering Inforsa van 9 oktober 2019 blijkt dat de verdachte wisselend meer en minder gemotiveerd is zich aan afspraken te houden, waarbij het ontbreken van de motivatie voornamelijk lijkt ingegeven door frustratie over het ontbreken van een woonplek. Hoewel de verdachte zijn meldplichtafspraken een tijd lang goed nakwam, heeft zich recent een incident voorgedaan waardoor de reclassering geen mogelijkheden meer zag voor een toezicht in het kader van een voorwaardelijke veroordeling. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw een e-mail van 23 oktober 2019 van voornoemde instelling overgelegd waaruit blijkt dat de reclassering toch bereid is tot een herstelgesprek. Gelet op deze (recente) informatie acht het hof het van belang de verdachte in het kader van een voorwaardelijke veroordeling opnieuw in de gelegenheid te stellen zich te laten begeleiden bij het vinden en behouden van huisvesting, met daaraan gekoppeld een meldplicht.
Het hof acht, alles afwegende en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking genomen, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Amsterdam

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.191,61 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de gehele vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad, verzocht de vordering af te wijzen voor wat betreft de gevorderde omzetbelasting (BTW). Voorts heeft de raadsvrouw bepleit aan de verdachte niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, dan wel de daaraan te verbinden vervangende hechtenis op één dag te bepalen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag, met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu niet aanstonds duidelijk is of de gevorderde BTW uiteindelijk voor rekening van de politie komt. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Dat de politie geen particulier of een klein bedrijf is, zoals door de raadsvrouw aangevoerd, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders. Wel acht het hof het raadzaam, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in acht genomen, de vervangende hechtenis te bepalen op één dag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging geheel toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen en subsidiair, ingeval van toewijzing, de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Het hof acht in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte termen aanwezig de aan genoemde veroordeling verbonden proeftijd te verlengen met één jaar.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde
  • gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dit noodzakelijk acht, zal meewerken aan een traject voor, dan wel verblijven in, een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
  • zich gedurende de volledige proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Inforsa ([adres]), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid A'dam FAO-DMO
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid A'dam FAO-DMO ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.811,25 (duizend achthonderdelf euro en vijfentwintig cent)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Nationale Politie Eenheid A'dam FAO-DMO, ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.811,25 (duizend achthonderdelf euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 oktober 2017.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2017 parketnummer 13-702675-17, met een termijn van 1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. B. van der Werf, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 november 2019.
Mr. B. van der Werf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]