ECLI:NL:GHAMS:2019:4977

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
23-004625-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van valse sleutels in een zakelijke en privérelatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van diefstal door middel van valse sleutels, waarbij hij in de periode van 11 tot en met 13 september 2017 in Amsterdam meerdere geldbedragen heeft weggenomen van de persoonlijke en zakelijke rekeningen van zijn toenmalige vriendin, de aangeefster. De verdachte had toegang tot de bankpassen van de aangeefster, maar handelde zonder haar toestemming. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde in het kader van bedrijfsactiviteiten, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld en dat de omstandigheden van de zaak niet rechtvaardigen dat hij de bankpassen mocht gebruiken. De verdachte werd vrijgesproken van een tweede tenlastegelegde feit, namelijk het vernielen van een ruit, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een taakstraf op van 40 uren, met een voorwaardelijke proeftijd van twee jaren. De vordering van de benadeelde partij werd deels niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aangeefster niet bevoegd was om namens het bedrijf op te treden. Het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor de diefstal en dat de opgelegde straf passend was, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004625-18
datum uitspraak: 6 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-039552-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 september 2017 tot en met 13 september 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere geldbedragen, met een waarde van in totaal ongeveer 6000 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van (een) valse sleutels, te weten:
- een pinpas (rekeningnummer [rekeningnummer 1] ) met bijbehorende pincode en/of
- een pinpas (rekeningnummer [rekeningnummer 2] ) met bijbehorende pincode,
tot het gebruik waarvan verdachte niet bevoegd was.
2.
hij, op of omstreeks 15 november 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit een deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak feit 2

Het hof is van oordeel dat uit het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet kan worden afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het vernielen van de ruit in de deur van de woning van aangeefster [benadeelde] . Dit brengt mee dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.

Bewijsverweer ten aanzien van feit 1

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 tenlastegelegde diefstal. Kortgezegd heeft hij daartoe aangevoerd dat de verdachte de boekhouding deed voor het familiebedrijf van de aangeefster en in dat verband bevoegd was gebruik te maken van diverse bankpassen van o.a. dat bedrijf, dat hij de onderhavige bedragen in het kader van bedrijfsactiviteiten heeft opgenomen en daarmee de huur heeft voldaan van de woning waar ook de aangeefster woonde en waar voornoemd bedrijf stond ingeschreven. De verdachte mocht dan ook in de veronderstelling verkeren dat hij met het opnemen van deze bedragen ten dienste van het bedrijf (en de daarbij betrokken personen) handelde en dat dit paste binnen de bestaande verhoudingen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte en de aangeefster hadden naast een liefdesrelatie ook een zakelijke relatie. De aangeefster woonde bij de verdachte in en hij verrichtte (financiële) werkzaamheden voor haar familiebedrijf. In die hoedanigheid kende de verdachte de pincodes behorend bij de bankpassen van zowel de persoonlijke rekening van de aangeefster als de zakelijke rekening van het bedrijf.
De verdachte en de aangeefster hadden op 10 september 2017 onenigheid, waarbij de verdachte min of meer bij toeval de beschikking kreeg over (de telefoon van de aangeefster met daarin) genoemde bankpassen. Daarna, in de periode van 11 tot en met 13 september 2017, heeft de verdachte met beide passen een totaalbedrag van € 6.000,00 van de persoonlijke rekening van de aangeefster en de zakelijke rekening van het bedrijf opgenomen. De verdachte had voor geen van deze opnames toestemming. Uit correspondentie tussen de verdachte en de aangeefster na de geldopnames blijkt dat de verdachte wist dat zijn handelwijze niet juist was en dat hij het geld aan de aangeefster wilde terugbetalen. Dit is echter nooit gebeurd.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld door zonder toestemming (van de aangeefster) geld op te nemen van rekeningen die niet aan hem toebehoorden. De omstandigheid dat de verdachte met die opgenomen bedragen de huur heeft voldaan van de woning waar ook de aangeefster woonde en waar het bedrijf stond ingeschreven, maakt dit niet anders, nu het betalen van de huur voor een privéwoning ten deze niet als bedrijfsactiviteit kan gelden; de enkele inschrijving van een bedrijf op een privéadres maakt nog niet dat huurpenningen daarvoor bedrijfsuitgaven zijn. De verdachte was dan ook bij gebreke van toestemming (van de aangeefster) niet gerechtigd tot het gebruik van de passen.
Het hof verwerpt dan ook de gevoerde verweren en acht de diefstal bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 11 september 2017 tot en met 13 september 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, met een waarde van in totaal € 6000,00 euro, toebehorende aan [benadeelde] en aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, te weten:
- een pinpas (rekeningnummer [rekeningnummer 1] ) met bijbehorende pincode en
- een pinpas (rekeningnummer [rekeningnummer 2] ) met bijbehorende pincode,
tot het gebruik waarvan verdachte niet bevoegd was.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren (subsidiair 30 dagen hechtenis), waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een relatief groot geldbedrag van zijn toenmalige (ex-)vriendin, door in een korte periode meermalen met pinpassen aan haar (familiebedrijf) toebehorend geld op te nemen. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen materiële schade toegebracht aan het slachtoffer (en haar bedrijf), maar tevens misbruik gemaakt van de omstandigheid dat hij in het bezit was van pinpassen waarmee hij geld van haar privérekening en de zakelijke rekening kon opnemen.
Het hof is van oordeel dat het feit een straf rechtvaardigt, maar houdt hierbij in zeer grote mate rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het gegeven dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 september 2019,
first offenderis. De verdachte heeft bovendien van begin af aan inzicht gegeven in (de redenen voor) zijn handelwijze. Daarnaast is uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en uit het over hem opgemaakte reclasseringsrapport van 10 oktober 2018 gebleken dat hij eigenhandig hulp heeft gezocht voor de psychische nasleep van zijn relatie en lijkt hij thans zijn leven weer op de rit te hebben.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.250,00 ter zake van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot een bedrag van € 6.000,00 toe te wijzen en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft zich primair verzet tegen toewijzing van de vordering. Hij heeft daartoe, onder verwijzing naar de schadebeperkingsplicht voor de aangeefster, aangevoerd dat zij de telefoon met daarin de bankpassen zelf aan de verdachte heeft meegegeven, terwijl zij wist dat hij de pincodes van deze passen kende, en zij heeft nagelaten onmiddellijk de passen te blokkeren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht, indien het hof de vordering zou toewijzen, af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ingeval de aangeefster verzekerd is.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft (onder meer) een bedrag van € 3.250,00 opgenomen van de rekening op naam van ‘ [bedrijf] ’, de zakelijke rekening van het familiebedrijf van de aangeefster. De vordering tot schadevergoeding houdt echter niet in dat de aangeefster bevoegd/gemachtigd is namens het bedrijf in rechte op te treden. Het heropenen van de zaak, teneinde de benadeelde partij alsnog gelegenheid te geven te voorzien in zo’n machtiging levert, mede in het licht van het belang van een voortvarende afdoening van de zaak, een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het hof de benadeelde partij voor wat betreft dit gedeelte niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Ten aanzien van het overige gevorderde bedrag, te weten € 3.000,00, overweegt het hof als volgt. Aannemelijk is dat de verdachte met genoemd bedrag betalingen heeft verricht (zoals het voldoen van huurpenningen) die mogelijk ook ten gunste van de aangeefster zijn gedaan, omdat zij destijds nog samen met de verdachte in zijn huis woonde. Nu het hof de precieze aard van die betalingen niet kan vaststellen, evenmin als de mate waarin die ten goede van de aangeefster zijn gekomen, kan de door haar geleden schade thans niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld, zodat dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan daarom in het geheel niet in de vordering worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte en de benadeelde partij ieder in de eigen kosten.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. B. van der Werf, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 november 2019.
Mr. B. van der Werf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]