In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor wederspannigheid, omdat hij zich op 19 mei 2018 te Amsterdam had verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1], die hem een aanwijzing gaf om het Centraal Station te verlaten. De verdachte had geen vervoersbewijs en voldeed niet aan de aanwijzing van de buitengewoon opsporingsambtenaren. Tijdens de confrontatie raakte de verdachte uit balans en maakte hij zwaaiende bewegingen, waarbij hij mogelijk [verbalisant 1] raakte.
De advocaat-generaal vorderde vrijspraak, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk geweld had gebruikt. Het hof oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was, aangezien de verklaring van de getuige [verbalisant 2] niet voldeed aan de eisen voor een bewezenverklaring. De subjectieve indrukken van getuigen dragen niet bij aan het bewijs. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.
De uitspraak benadrukt het belang van objectief bewijs in strafzaken en de rol van getuigenverklaringen in de bewijsvoering. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de wederspannigheid, waardoor de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan het ten laste gelegde.