ECLI:NL:GHAMS:2019:4929

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
23-000705-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling. De verdachte, geboren in 1980, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarin hij op 12 februari 2019 was veroordeeld voor mishandeling. De tenlastelegging betrof het slaan van de aangever, [benadeelde], op of omstreeks 19 januari 2018 te Amsterdam. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, omdat de aangever zijn hond had geschopt. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de verdachte en de aangever op belangrijke punten van elkaar verschilden, waardoor de noodweersituatie niet aannemelijk werd geacht. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling. Gezien de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, werd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één week opgelegd. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.399,75 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000705-19
datum uitspraak: 20 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-051288-18 en 13-703174-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] met kracht (en met gebalde vuist) eenmaal of meermalen in/op/tegen het oog en/of gezicht, althans op/tegen het hoofd, te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter ten aanzien van de bewezenverklaring, de straf en de vordering tenuitvoerlegging. De bewijsmiddelen die de politierechter heeft gehanteerd zullen worden vervangen door de bewijsmiddelen van het hof, in een eventueel later op te maken aanvulling op dit arrest.

Bespreking van het bewijsverweer: noodweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontslag van alle rechtsvervolging (het hof begrijpt: vrijspraak) bepleit omdat de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
De verklaring van de aangever is onjuist, omdat hij niet eenduidig heeft verklaard over het aantal klappen. Uitgegaan moet worden van de verklaring van de verdachte, waaruit blijkt dat de aangever de confrontatie is aangegaan door verdachtes hond te schoppen. Tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn hond heeft de verdachte ter noodzakelijke verdediging één klap aan de aangever gegeven om te voorkomen dat de aangever zijn hond nogmaals zou schoppen. Deze klap werd gegeven met een half vlakke, half gebalde hand en was onder de gegeven omstandigheden proportioneel.
Het hof stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of een ander zijn lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of onmiddellijk dringend gevaar daarvoor.
De lezingen met betrekking tot het incident van de aangever en de verdachte wijken op belangrijke onderdelen van elkaar af.
De aangever heeft geschetst dat hij de verdachte aansprak op diens loslopende honden, die als eersten op zijn hond waren afgestormd. Hierna zou de verdachte hem verbaal hebben bedreigd. De verdachte heeft zijn honden daarna toch niet aangelijnd, waarna één hond opnieuw naar de aangever en diens hond rende. De aangever stelt dat hij toen als reactie een schoppende beweging heeft gemaakt in de richting van het dier, maar hij heeft het dier niet geraakt. Daarna heeft de verdachte de aangever onmiddellijk heel hard op zijn oog geslagen.
Dat de aangever niet eensluidend heeft verklaard over het aantal aan hem toegebrachte klappen, maakt zijn verklaring over de toedracht op zichzelf niet onaannemelijk.
Bij deze uiteenlopende lezingen is de feitelijke toedracht zoals de verdachte ten grondslag heeft gelegd aan zijn verweer niet aannemelijk geworden en is geen sprake van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 januari 2018 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door [benadeelde] met kracht tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Namens de verdachte is een beroep gedaan op noodweerexces en is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Daartoe is, naast hetgeen hiervoor in het kader van het beroep op noodweer is aangevoerd, aangegeven dat indien de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dat veroorzaakt is door de hevige gemoedsbeweging die door het handelen van de aangever was veroorzaakt.
In hetgeen is overwogen ten aanzien van het beroep op noodweer ligt besloten dat ook een beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Ook is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

Oordeel van de politierechter en standpunten van partijen
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen ten aanzien van de opgelegde straf en daarbij naar voren gebracht dat de verdachte eerder voor mishandeling is veroordeeld en dat het taakstrafverbod van toepassing is.
De raadsvrouw heeft bepleit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken onevenredig is, ondanks het feit dat sprake is van recidive. Indien aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, kan hij zijn baan verliezen. Het is al meer dan vier jaar geleden dat de verdachte onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling. Gelet hierop kan worden volstaan met een geldboete of met één dag gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer met kracht tegen het hoofd te slaan. Het is algemeen bekend dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel betreft en dat het met kracht slaan tegen het hoofd ernstige gevolgen kan hebben. Door de mishandeling heeft de verdachte er blijk van gegeven hier geen oog voor te hebben en heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het slachtoffer heeft te kennen gegeven dat de klap een forse impact op zijn leven heeft gehad. Hij heeft als gevolg van de klap een wond op de wenkbrauw, twee hematomen op de slaap en een hematoom in het oog opgelopen. De huisarts heeft kort na de mishandeling een hersenschudding vastgesteld. Daarnaast leed de aangever in de periode na de mishandeling aan hoofdpijn, verminderde concentratie en vermoeidheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 november 2019 is hij reeds tweemaal onherroepelijk veroordeeld voor mishandeling. Kennelijk hebben deze veroordelingen hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, hetgeen het hof hem aanrekent.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive is het hof van oordeel dat niet met een andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf; een geldboete of een taakstraf acht het hof niet op zijn plaats. De enkele stelling dat de verdachte mogelijk zijn baan zou kunnen verliezen, leidt het hof niet tot een ander oordeel.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van één week passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.399,75, bestaande uit € 799,75 materiële schade en € 600,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet gemotiveerd betwist en heeft slechts aangevoerd dat de gevorderde immateriële schadevergoeding moet worden gematigd, omdat de gevolgen van het feit niet overeenkomen met het bij de vordering gevoegde voorbeeld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Het hof zal ook het gevorderde ter zake van de immateriële schade van de aangever toewijzen. Het hof overweegt daartoe dat de begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 600,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de gewelddadige aard van het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging wordt toegewezen. Daarbij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 60 uur, te vervangen door 30 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren is verricht.
De verdediging heeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat de verdachte door de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf mogelijk zijn baan kan verliezen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf zoals gevorderd door de
advocaat-generaal.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan consequenties worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren. Het hof ziet, op grond van hetgeen omtrent de verdachte bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, geen aanleiding de vordering af te wijzen of de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. Daarom zal de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.399,75 (duizend driehonderdnegenennegentig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 799,75 (zevenhonderdnegenennegentig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.399,75 (duizend driehonderdnegenennegentig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 799,75 (zevenhonderdnegenennegentig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 januari 2018 ten aanzien van € 39,75 (kleding) en op 21 december 2018 ten aanzien van de overige materiële schade en voor de immateriële schade op 19 januari 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2016, parketnummer 13-703174-15, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. H.A. van Eijk en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 december 2019.
Mr. W.M.C. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]