In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Frankrijk en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor het opzettelijk niet voldoen aan een gebiedsverbod dat hem was opgelegd door de burgemeester van Amsterdam. Dit verbod was van kracht voor een periode van zes maanden, ingaande op 24 september 2017. De verdachte had op 12 februari 2018 en op 28 februari 2018 de bepalingen van dit verbod overtreden, wat leidde tot de strafzaak.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 juni 2019 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van het gebiedsverbod. Het hof heeft echter overwogen dat de verdachte op de hoogte was van het verbod, aangezien hij eerder een soortgelijk verbod had ontvangen en dit ook was uitgelegd in een voor hem begrijpelijke taal. Het hof heeft de bewijsconstructie van de politierechter herzien en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk het gebiedsverbod had overtreden.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw schuldig verklaard aan de ten laste gelegde feiten. Echter, het hof heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die inmiddels een nieuw leven in Frankrijk probeert op te bouwen. Het hof heeft de beslissing genomen om de verdachte vrij te spreken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.