ECLI:NL:GHAMS:2019:4907

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
23-003497-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door voetbalsupporters tegen stewards tijdens een wedstrijd, met beoordeling van strafmaat en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen stewards tijdens een voetbalwedstrijd op 20 augustus 2016. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met andere supporters geweld heeft gepleegd tegen de stewards, wat resulteerde in lichamelijk letsel en schade aan eigendommen. De verdachte werd eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en bevond zich in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Het hof heeft de straffen heroverwogen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken opgelegd, naast een taakstraf van 120 uren. De vordering van de benadeelde partijen werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor benadeelde partij 1 werd afgewezen omdat deze al was voldaan door een medeverdachte. De vordering van benadeelde partij 2 werd toegewezen tot een bedrag van €651,20, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straffen en de schadevergoeding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003497-17
datum uitspraak: 15 februari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-706222-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 20 augustus 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de ArenA Boulevard, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de Amsterdam ArenA (en/of het Johan Cruijff Stadion), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen en/of personen (te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en), welk geweld bestond uit:
- het éénmaal of meermalen gooien van met bier gevulde bekers naar voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of
- het éénmaal of meermalen duwen en/of trekken van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of
- het éénmaal of meermalen van de trap (trachten te) duwen van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of
- het éénmaal of meermalen (trachten te) trappen en/of schoppen naar/tegen/op het hoofd en/of tegen/op het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of - het éénmaal of meermalen (trachten te) slaan en/of stompen naar/tegen/op het hoofd en/of tegen/op het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) terwijl dit door hem gepleegde geweld vernieling (te weten de mobiele telefoon van [benadeelde 2]) en enig lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een zwelling aan het hoofd voor [benadeelde 1] en/of kras(sen)/kraswond(en) op het hoofd en/of een kneuzing/bloeduitstorting op het been voor [benadeelde 2] ten gevolge heeft gehad.
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 augustus 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft mishandeld door:
- het éénmaal of meermalen gooien van met bier gevulde bekers naar voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of
- het éénmaal of meermalen duwen en/of trekken van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen en/of
- het éénmaal of meermalen trappen en/of schoppen naar/tegen/op het hoofd en/of tegen/op het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of - het meermalen slaan en/of stompen naar/tegen/op het hoofd en/of tegen/op het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd vanwege proceseconomische redenen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 augustus 2016 te Amsterdam, openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten de Amsterdam ArenA, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en onbekend gebleven personen, welk geweld bestond uit:
- het gooien van met bier gevulde bekers naar voornoemde [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen en
- het duwen en trekken van voornoemde [benadeelde 1] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen en
- het (trachten te) schoppen naar/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen en
- het slaan tegen het hoofd van [benadeelde 2].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de rechtbank aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een groep supporters schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen tijdens een voetbalwedstrijd van Ajax tegen Willem II in de Amsterdam ArenA. Hij heeft actief bijgedragen aan een situatie waarin stewards, die belast waren met de handhaving van de orde in het stadion, in het nauw zijn gedreven en zijn geslagen en geschopt. De verdachte heeft daarbij bewust de confrontatie gezocht met die stewards en – zoals hij ook zelf heeft bekend – een aandeel in het geweld gehad. Dit supportersgeweld maakt niet alleen ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de stewards, maar maakt bovendien het werk van deze ordehandhavers onnodig gevaarlijk. Voorts rekent het hof de verdachte aan dat het supportersgeweld heeft plaatsgevonden in een vak waarin ook ouders met jonge kinderen zaten, die getuige zijn geweest van dit geweld. Ten slotte brengt dergelijk geweld schade toe aan het imago van de voetbalclub Ajax en aan het betaald voetbal in het algemeen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd aan de verdachte op de voet van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een stadionverbod op te leggen voor de duur van de proeftijd. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat het effect van een strafrechtelijk stadionverbod groter is dan een civielrechtelijk stadionverbod – hetgeen thans aan de verdachte is opgelegd – nu supporters ter omzeiling van een civielrechtelijk stadionverbod gebruik maken van de clubkaarten van andere supporters en daarmee het civiele stadionverbod overtreden.
Het hof is van oordeel, onder verwijzing naar de overwegingen hiervoor, dat de ernst van het feit het gevorderde stadionverbod, al dan niet gecombineerd met een omgevingsverbod, in beginsel rechtvaardigt. Hier staat echter tegenover dat de verdachte reeds door de KNVB voor de duur van acht jaar een landelijk stadionverbod opgelegd heeft gekregen. Bij deze stand van zaken ziet het hof geen meerwaarde in het opleggen van (ook nog) een strafrechtelijk stadionverbod en/of omgevingsverbod in de vorm van een bijzondere voorwaarde, in aanmerking nemende dat het hof onvoldoende aanknopingspunten heeft om te veronderstellen dat de verdachte dit civiele stadionverbod, anders dan een strafrechtelijk stadionverbod, zal omzeilen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit aan de verdachte enkel een taakstraf op te leggen en geen (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 januari 2019 is hij eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld. Bovendien liep de verdachte ten tijde van het begaan van het delict in de proeftijd van een eerdere openlijke geweldpleging. Voornoemde rechtvaardigt in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op eigen initiatief bij een psycholoog in behandeling is gegaan om zijn problemen, onder andere op het gebied van agressieregulatie, te onderkennen en aan te pakken. Nu de verdachte sinds het onderhavige feit niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, lijkt hij iets aan deze behandeling gehad te hebben en van zijn fouten te willen leren.
Het hof ziet daarom aanleiding om ten voordele van de verdachte af te wijken van de door de rechtbank opgelegde straffen en acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op het voorschrift van artikel 22b Sr zal het hof tevens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.077,76. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 727,76, bestaande uit € 427,76 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter zake van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep – waarbij de benadeelde partij en de verdachte aanwezig waren – gebleken dat het bedrag zoals aan de benadeelde partij in eerste aanleg is toegekend, inmiddels is voldaan door een medeverdachte. Het hof constateert dat geen materiële schade resteert, nu dat gedeelte van de vordering geheel is voldaan.
Ten aanzien van het door de benadeelde partij als immateriële schade gevorderde overweegt het hof als volgt. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Verder heeft het hof gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid – met de advocaat-generaal – op € 300,00. Nu ter terechtzitting is gebleken dat dit gedeelte van de gevorderde immateriële schade eveneens door een medeverdachte is voldaan, zal het hof de vordering in haar geheel afwijzen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 801,20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 651,20, bestaande uit € 351,20 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter zake van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade en immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst af de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1].
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 651,20 (zeshonderdeenenvijftig euro en twintig cent) bestaande uit € 351,20 (driehonderdeenenvijftig euro en twintig cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 651,20 (zeshonderdeenenvijftig euro en twintig cent) bestaande uit € 351,20 (driehonderdeenenvijftig euro en twintig cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 augustus 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. N.A. Schimmel en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 februari 2019.
=========================================================================
[…]