ECLI:NL:GHAMS:2019:4906

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
23-002084-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake meermalen gepleegde diefstal van brandstof en sigaretten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van meermalen gepleegde diefstal, waarbij hij in de periode van 11 juni 2016 tot en met 12 september 2016 in Alkmaar en Heerhugowaard in totaal ongeveer 268 liter benzine had weggenomen zonder te betalen. Daarnaast werd hij beschuldigd van het stelen van een slof sigaretten op 1 september 2016 in Heerhugowaard. Het hof heeft de tenlastelegging in hoger beroep gewijzigd en de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor de gestolen benzine en sigaretten. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de financiële schade voor de benadeelde partijen en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002084-17
datum uitspraak: 15 februari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-256012-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
door de verdachte opgegeven adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan den IJssel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode 11 juni 2016 tot en met 12 september 2016 te Alkmaar en/of te Heerhugowaard, althans in Nederland, telkens opzettelijk ongeveer 268 liters benzine, in elk geval een hoeveelheid brandstof ter waarde van 72,63 euro en/of 67,94 euro en/of 70,26 euro en/of 75,58 euro en/of 66,29 euro en/of 58,03 euro, geheel of ten dele toebehorende aan Tankstation [benadeelde 1] en/of Tankstation [benadeelde 2] en/of Tankstation [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welke benzine verdachte telkens bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan de [adres 2] en/of [adres 3] en/of [adres 4] en/of [adres 5] en/of [adres 6] en/of [adres 7], had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine verdachte aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
1. subsidiair:
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 juni 2016 tot en met 12 september 2016 te Alkmaar en/of te Heerhugowaard, althans in Nederland, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening telkens heeft weggenomen in totaal ongeveer 268 liter benzine, in elk geval een hoeveelheid brandstof ter waarde van 72,63 euro en/of 67,94 euro en/of 70,26 euro en/of 75,58 euro en/of 66,29 euro en/of 58,03 euro, geheel of ten dele toebehorende aan Tankstation [benadeelde 1] en/of Tankstation [benadeelde 2] en/of Tankstation [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
2:
hij op of omstreeks 1 september 2016 te Heerhugowaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een slof sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 1 september 2016 te Heerhugowaard opzettelijk een slof sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welk goed verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemd goed te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus dat goed anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof beslist op grondslag van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op tijdstippen in de periode van 11 juni 2016 tot en met 12 september 2016 te Alkmaar en te Heerhugowaard, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening telkens heeft weggenomen in totaal ongeveer 268 liter benzine, ter waarde van 72,63 euro en 67,94 euro en 70,26 euro en 75,58 euro en 66,29 euro en 58,03 euro, toebehorende aan Tankstation [benadeelde 1] en Tankstation [benadeelde 2] en Tankstation [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en [benadeelde 6].
2 primair:
hij op 1 september 2016 te Heerhugowaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een slof sigaretten, toebehorende aan [benadeelde 7].
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
twaalf weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in korte tijd zesmaal getankt bij verschillende tankstations zonder dat hij de door hem getankte benzine heeft betaald. De eigenaren van de benzinestations waar verdachte getankte benzine heeft gestolen, hebben hierdoor financiële schade geleden en overlast van het gedrag van verdachte ondervonden. Zij hebben aangifte moeten doen en foto’s van de betreffende delicten moeten uitzoeken en opvragen, wat hen tijd en moeite heeft gekost. Daarnaast heeft de verdachte een slof sigaretten gestolen. Dergelijke diefstallen zijn ergerlijke feiten, die hinder veroorzaken voor de gedupeerden. Verdachte heeft ten tijde van het plegen van de strafbare feiten slechts oog gehad voor zijn eigen (financiële) positie. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 januari 2019 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De raadsman heeft namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bepleit aan de verdachte een taakstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in staat is om te werken en hij graag hulp en begeleiding van de reclassering zou willen ontvangen.
Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 20 februari 2017. Daarin wordt geconstateerd dat de ontvankelijkheid voor begeleiding/behandeling van de reclassering matig is. Het hof acht oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf alleszins gerechtvaardigd. Daarbij merkt het hof op dat de eerder opgelegde en thans gevorderde straf niet in overeenstemming is met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, waarop diverse veroordelingen ter zake van vermogenscriminaliteit zijn terug te vinden. Het hof zal, als stok achter de deur en teneinde de verdachte er van te weerhouden wederom te recidiveren, wel een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. De straf omzetten in een taakstraf, zoals door de verdachte en zijn raadsman verzocht, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de feiten en verdachtes strafblad.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

heeft zich als benadeelde partij ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 70,26, te vermeerderen met de wettelijke rente, en strekt tot compensatie van materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen en gevorderd dat ter zake van dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. De raadsman van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist, nu de verdachte alle aan hem opgelegde boetes zou hebben betaald.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Dat de verdachte de aan hem opgelegde boetes betaald zou hebben is niet onderbouwd met stukken.
De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij Tankstation [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 72,63. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist, nu de verdachte alle aan hem opgelegde boetes zou hebben betaald.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Dat de verdachte de aan hem opgelegde boetes betaald zou hebben is niet onderbouwd met stukken.
De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 70,26 (zeventig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 70,26 (zeventig euro en zesentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 70,26 (zeventig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 70,26 (zeventig euro en zesentwintig cent) ter zake van materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 juli 2016.
Vordering van de benadeelde partij Tankstation [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Tankstation [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 72,63 (tweeënzeventig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 72,63 (tweeënzeventig euro en drieënzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Tankstation [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 72,63 (tweeënzeventig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 72,63 (tweeënzeventig euro en drieënzestig cent) ter zake van materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 juni 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. N.A. Schimmel en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 februari 2019.
=========================================================================
[…]