In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een retro-overdracht door de curator van een faillissement. De curator, [appellant] B.V., had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2017. De rechtbank had de curator in zijn vorderingen gedeeltelijk in het gelijk gesteld, maar de curator was van mening dat de schade groter was dan door de rechtbank was vastgesteld. De curator vorderde onder andere een verklaring voor recht dat hij rechtsgeldig de vernietiging van de retro-overdracht had ingeroepen en dat de geïntimeerde, [geïntimeerde] SARL, onrechtmatig had gehandeld jegens de gezamenlijke crediteuren van [appellant]. De feiten van de zaak betroffen een Software Development Agreement tussen [appellant] en [geïntimeerde], waarbij [appellant] in gebreke was gebleven met betalingen. De rechtbank had de vorderingen van de curator tot een bedrag van € 280.000 toegewezen, maar de curator stelde dat het tekort in het faillissement ten minste € 500.000 bedroeg. Het hof oordeelde dat de door [geïntimeerde] ingediende vorderingen bij de berekening van het tekort buiten beschouwing moesten worden gelaten. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover het de schadevergoeding betrof en veroordeelde [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding gelijk aan het tekort in het faillissement, met uitzondering van de door [geïntimeerde] ingediende vorderingen. Daarnaast werd [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 200.000 aan de curator. Het hof bekrachtigde het vonnis voor het overige en veroordeelde [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep.