In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor mishandeling van een benadeelde partij, waarbij de verdachte op 2 september 2016 in Amsterdam een lichte duw had gegeven aan het slachtoffer, wat resulteerde in een heupfractuur. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte voorwaardelijk zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 250,00. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Het hof concludeert dat de aard van de gedraging, het geven van een lichte duw, niet kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig of onachtzaam handelen. De verdachte werd daarom vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij de kosten voor zowel de verdachte als de benadeelde partij voor eigen rekening kwamen.