ECLI:NL:GHAMS:2019:4877

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
23-004270-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door het doen van onjuiste belastingaangiften en het verstrekken van valse facturen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Turkije, werd beschuldigd van belastingfraude, waaronder het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het verstrekken van valse facturen. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waaronder het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal van 2012, het niet voeren van een deugdelijke administratie, en het niet doen van aangifte verbruiksbelasting over een periode van bijna vier jaar. De verdachte had een eenmanszaak en later een vennootschap onder firma, en zijn boekhouder diende de aangiften in. De Belastingdienst ontdekte onregelmatigheden in de aangiften en startte een onderzoek. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan en valse facturen had verstrekt, wat leidde tot een belastingnadeel van meer dan €620.000. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof weigerde een strafvermindering vanwege een geringe overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004270-17
datum uitspraak: 4 oktober 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-845062-14 tegen
[verdachte],
geboren te Karaman (Turkije) op [geboortedatum] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 augustus 2012 te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het eerste kwartaal van het jaar 2012 (DOC-159 7/8) en/of het tweede kwartaal van het jaar 2012 (DOC-159 8/8)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, immers heeft/hebben verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst (digitaal) ingeleverde aangiftebiljet(ten) Omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te laag, althans onjuist, belastbaar bedrag en/of bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl die gedraging(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 augustus 2013 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar heeft/hebben gesteld en/of heeft/hebben doen stellen aan (een) ambtena(a)r(en) van de Belastingdienst, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk
- ( een) factu(u)r(en) afkomstig van [bedrijf 1] (DOC-088) en/of
- ( een) factu(u)r(en) afkomstig van [bedrijf 2] (DOC-089 - DOC-100) en/of
- ( een) factu(u)r(en) afkomstig van [bedrijf 3] (DOC-101 - DOC-115) en/of
- ( een) factu(u)r(en) gericht aan [bedrijf 4] (DOC-059 - DOC-087)
(telkens) aan (een) ambtena(a)r(en) van de Belastingdienst ter beschikking gesteld en/of doen (laten) stellen, bestaande de valshe(i)d(en) hierin dat op dat/die geschrift(en), in strijd met de waarheid, melding is gemaakt van geleverde goederen en/of verrichte diensten door/voor [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] waarvoor de/het op die/dat factu(u)r(en) vermelde geldbedrag(en) en/of BTW-bedragen is/zijn gefactureerd en/of betaald, terwijldat feit/die feiten er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 augustus 2013 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk, terwijl hij als administratieplichtige als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 23 juni 2015 op één of meerdere tijdstip(pen) te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk alcoholvrije dranken voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten in de heffing zijn betrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Geldigheid van de dagvaarding

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding met betrekking tot feit 1 nietig moet worden verklaard, omdat het voor de verdachte op basis van uitsluitend de dagvaarding niet duidelijk is waarvan hij wordt beschuldigd. In het bijzonder zou uit de tenlastelegging moeten blijken welke gedraging ervoor heeft gezorgd dat een te laag belastbaar bedrag is opgegeven: het doen van belastingaangifte op basis van valse facturen of het nalaten van het doen van onderzoek.
Het hof verwerpt dit verweer nu uit de tenlastelegging duidelijk volgt dat de verdachte wordt verweten dat hij, samengevat, opzettelijk twee onjuiste/onvolledige aangiften omzetbelasting heeft gedaan. Uit artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering volgt niet dat uit de tenlastelegging moet blijken welke gedraging(en) ten grondslag ligt of liggen aan de onjuiste/onvolledige aangiften. Gelet op het voorgaande voldoet de tenlastelegging aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering daaraan stelt. De dagvaarding is dus geldig.

Feiten en omstandigheden

De verdachte is eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 5] in de periode van 16 mei 2008 tot en met 23 april 2012. Van 23 april 2012 tot en met 30 juni 2013 wordt de onderneming voortgezet door VOF [bedrijf 5]. Vennoten zijn de verdachte en [persoon 1]. Op het moment dat VOF [bedrijf 5] wordt uitgeschreven, wordt [bedrijf 6]. inschreven. De verdachte is alleen en zelfstandig bestuurder van die B.V. [1]
De boekhouder van de verdachte heeft namens hem op 30 april 2012 een aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2012 ingediend waaruit volgt dat er een totaal terug te betalen bedrag resteert van
€ 48.601,00. [2] De aangifte is digitaal door de Belastingdienst ontvangen met omzetbelastingnummer 2146.65.215.B.01. Op 31 juli 2012 heeft de verdachte aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal 2012 ingediend waaruit volgt dat er een totaal terug te betalen bedrag resteert van € 167.219,00. De aangifte is digitaal door de Belastingdienst ontvangen met omzetbelastingnummer 2146.65.215.B.01. [3]
Naar aanleiding van deze negatieve aangiften omzetbelasting heeft de Belastingdienst een onderzoek ingesteld en de onderbouwende facturen bij de verdachte opgevraagd. In februari 2013 heeft de controleambtenaar Van Zutphen, na herhaaldelijk verzoek waarop eerder geen reactie van de verdachte was gekomen, een gesprek gevoerd met de verdachte. [4] De daadwerkelijke controle is begonnen in augustus 2013. [5]
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Uit de administratie van de verdachte volgt dat er in het eerste en tweede kwartaal van 2012 grote hoeveelheden aluminimumfolie en zeeppoeder zouden zijn ingekocht bij [bedrijf 7] en [bedrijf 2]/[bedrijf 3]. Volgens de factuurstroom worden de goederen vervolgens doorverkocht aan [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4]), een Slowaakse vennootschap. De Belastingdienst heeft geconstateerd dat genoemde leveranciers de door de verdachte in vooraftrek genomen belasting niet in hun aangifte omzetbelasting hebben opgegeven. [6]
Uit de verschillende (verkoop)facturen van [bedrijf 1]. volgt dat er een bedrag van in totaal € 67.916,38 aan omzetbelasting in rekening is gebracht ten behoeve van de aankoop van aluminiumfolie. [7] De echtheid van de facturen wordt ontkend door directeur/aandeelhouder [persoon 2] van [bedrijf 1]. [8] De facturen zijn daarnaast niet voorzien van een bankrekeningnummer, er is geen betaaltermijn opgenomen, het BTW nummer is onvolledig en de bedrijfsnaam is niet conform hetgeen is opgenomen in de registratie bij de Kamer van Koophandel. Daar komt nog bij dat het bedrijf op 28 februari 2012 is verkocht, ten tijde van de factuurdata het een schildersbedrijf betrof en [persoon 3] in 2011 al gestopt was met werkzaamheden voor zijn schildersbedrijf en dus feitelijk niet meer actief was. [9] Een dag na de laatste factuur van [bedrijf 1]. komen de facturen van [bedrijf 8] [10] en later [bedrijf 3]. [11] Uit de verschillende (verkoop)facturen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] volgt dat een bedrag van in totaal € 171.867,79 aan omzetbelasting in rekening is gebracht ten behoeve van de aankoop van aluminiumfolie en van de facturen. [12] Ook op deze facturen wordt geen bankrekening vermeld en staan diverse typefouten in de bedrijfsnaam/straatnaam/plaatsnaam. [13] Bij de facturen is een kwitantie gevoegd maar het bedrijfsstempel dat namens [bedrijf 3] is gezet bevat onvolkomenheden. Zo wordt in de eerste regel de naam “[bedrijf 3]” geschreven terwijl in de naam van de vennootschap “[bedrijf 3]” staat, is in de straatnaam en plaatsnaam een letter “A” te weinig geschreven en wijkt het telefoonnummer af van de telefoonnummers op de facturen. [14] Uit onderzoek van de controleambtenaar volgt dat het bedrijfspand van [bedrijf 3] leeg is en de bestuurder onvindbaar. [15]
Er bestaan meerdere overeenkomsten tussen de factuurstromen van voornoemde bedrijven, te weten de identieke prijzen voor de producten, de producten [16] en de lay-out van de facturen. [17]
Volgens de boekhouding van de verdachte zijn de goederen doorgeleverd aan [bedrijf 4]. Volgens de facturen uit de administratie van de verdachte gaat dit om leveringen voor een totaalbedrag van
€ 1.451.666,10. [18] Hierbij heeft de verdachte het 0% tarief toegepast. De verdachte heeft geen gegevens over de persoon die de goederen zou hebben opgehaald. Op de CMR vrachtbrieven staat een stempel met de naam [bedrijf 4] International SRO en in bijna alle gevallen een kenteken van een vermoedelijk Slowaaks voertuig. Uit informatie van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigencriminaliteit in Slowakije komt naar voren dat het kenteken onvolledig is en dat hierbij geen tenaamstelling werd gevonden. Volgens informatie van de Slowaakse Belastingdienst is [bedrijf 4] een ‘missing trader’. [bedrijf 4] heeft geen aangifte gedaan van intracommunautaire verwerving en op het opgegeven bedrijfsadres werd geen bedrijf aangetroffen. [19]
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte is een USB-stick aangetroffen met daarop lijsten met adresgegevens van bedrijven en factuurgegevens. [20] Van een aantal van die bedrijven zijn ook bedrijfsstempels aangetroffen. [21] Daarnaast zijn blanco facturen gevonden. [22]
Ten aanzien van feit 3
De Belastingdienst heeft vastgesteld dat er gebreken kleven aan de administratie van de verdachte. Van de kasadministratie ontbreken de volgende primaire gegevens: registratie van het begin- en eindsaldo, registratie van kasverschillen, registratie van privéopnamen en registratie van contante uitgaven. [23] Het kassaldo bleek een fictief saldo te zijn. Er zou een kassaldo van ruim een ton aanwezig moeten zijn, maar de verdachte kon dat niet aantonen. [24] Ook ontbreken de voorraadlijsten, is het voorraadsaldo op de balans een geschat bedrag en ontbreken de onderliggende stukken. [25] Daarnaast is de digitale administratie niet compleet; een aantal papieren facturen is niet opgenomen in de digitale administratie. [26] De verdachte kende de administratieve verplichtingen. [27]
Ten aanzien van feit 4
De Douane heeft in oktober 2011 een onderzoek naar niet afgedragen verbruiksbelasting ingesteld bij de verdachte. In het controlerapport van 20 december 2011 staat dat met de verdachte is afgesproken dat vanaf 1 oktober 2011 door hemzelf of namens hem aangifte verbruiksbelasting zal worden gedaan van alle frisdranken, limonades, mineraalwater en vruchtensappen ontvangsten die betrokken worden vanuit andere lidstaten of een derde land. De verdachte is ook per brief van 25 oktober 2011 hiervan in kennis gesteld. [28] In augustus 2013 heeft de Douane opnieuw een onderzoek verbruiksbelasting bij de verdachte ingesteld.
De controle heeft plaatsgevonden over de periode 1 oktober 2011 tot en met 23 juni 2015. [29] Uit de verschillende controlerapporten volgt dat er over de periode 1 oktober 2011 tot en met 23 april 2012 (bijna) geen aangifte is gedaan. [30] Hetzelfde geldt voor de perioden 23 april 2012 tot en met 1 september 2012, [31] 2 september 2012 tot en met 23 juni 2015 [32] en 1 maart 2013 tot en met 23 juni 2015. [33] Door geen aangifte verbruiksbelasting te doen is een belastingnadeel ontstaan van in totaal
€ 405.103,98 (€ 40.461,53 [34] + € 16.687,45 [35] + € 80.711,- [36] + € 267.244,-). [37] De verdachte heeft tijdens een van de verhoren verklaard dat hij niet had begrepen dat wanneer je de goederen weer doorvoert naar het buitenland, je nog steeds eerst accijns moet afdragen. De boekhouder heeft verklaard dat de verdachte de aangifte van de verbruiksbelasting verzorgde. [38]

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Het hof concludeert op basis van de hiervoor genoemde verklaring van [persoon 3] en de geconstateerde onregelmatigheden in de facturen van [bedrijf 7], [bedrijf 2] en [bedrijf 3] dat deze facturen vals zijn en dat de daarop vermelde inkopen, leveringen en betalingen feitelijk niet hebben plaatsgevonden. Evenmin is gebleken van verkopen en leveringen aan [bedrijf 4] aangezien [bedrijf 4] geen aangifte heeft gedaan van intracommunautaire verwerving. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de verdachte de facturen reeds vóór de ten laste gelegde periode aan de Belastingdienst ter beschikking heeft gesteld, slaagt dit betoog niet. De daadwerkelijke controle is aangekondigd in november 2012 en medewerkers van de Belastingdienst zijn in februari 2013 bij de verdachte geweest en toen bleek dat er geen samengestelde administratie was. Uiteindelijk heeft een adviseur de administratie voor de verdachte opgezet. [39] Deze administratie is in de onder feit 2 ten laste gelegde periode ter beschikking gesteld door de verdachte en daaraan lagen de onder feit 2 ten laste gelegde facturen ten grondslag, de facturen maken immers onderdeel uit van de administratie. Anders dan de verdediging stelt, kan de omstandigheid dat de Belastingdienst niet eerder aan de bel heeft getrokken geen indicatie vormen dat de facturen kennelijk stilzwijgend werden goedgekeurd.
De verdachte heeft de valse facturen aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld ter onderbouwing van zijn aangiften omzetbelasting. Nu deze inkopen en verkopen niet daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, moet worden geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geduid dan dat hij opzet had op het verstrekken van valse facturen en het daarmee doen van onjuiste aangiften. De omstandigheid dat in de woning van de verdachte blanco facturen en bedrijfsstempels zijn aangetroffen op naam van een bedrijf waarvan hij bij zijn boekhouder facturen heeft ingediend, [40] sterkt het hof in die overtuiging. Het voorgaande brengt met zich dat het hof hetgeen de verdachte onder 1 en 2 wordt verweten wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van feit 3
Op grond van de hiervoor ten aanzien van feit 3 weergegeven redengevende feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk niet een administratie heeft gevoerd overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen. Ten aanzien van het opzet overweegt het hof dat de verdachte bekend was met de administratieve verplichtingen. [41] Daar komt bij dat de verdachte opzettelijk valse facturen in zijn administratie hield, zodat hij ook om die reden niet aan zijn administratie-verplichtingen heeft voldaan. Het is de verantwoordelijkheid van de verdachte om een deugdelijke administratie te voeren.
Ten aanzien van feit 4
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier, in het bijzonder de ten aanzien van feit 4 weergegeven redengevende feiten en omstandigheden, vast staat dat de verdachte geen aangifte verbruiksbelasting heeft gedaan, terwijl hij daartoe wel verplicht was. De verdachte is reeds in 2011 op deze plicht gewezen. De verklaring van de verdachte dat hij niet had begrepen dat hij over de producten accijns moest afdragen acht het hof om die reden ongeloofwaardig. Het onder 4 ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen. Voor het bepalen van het belastingnadeel zoekt het hof aansluiting bij de controlerapporten, te weten een bedrag van in totaal € 405.103,98. Daarmee verwerpt het hof het verweer van de verdediging dat onduidelijkheid zou bestaan over de hoeveelheid alcoholvrije dranken en andere producten die niet conform de wet in de heffing zijn betrokken. Het benadelingsbedrag in de controlerapporten is, bij gebrek aan een deugdelijke administratie van de verdachte, gebaseerd op de aanwezige delen van de boekhouding. Dit vormt naar het oordeel van het hof een betrouwbare bron om een schatting aan te ontlenen.
Conclusie
Nu de verdachte onjuiste aangiften omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal van 2012 heeft gedaan en geen aangifte verbruiksbelasting over de periode 1 oktober 2011 tot en met 23 juni 2015 heeft gedaan, is aan de verdachte een te laag bedrag aan omzetbelasting in rekening gebracht en heeft hij ten onrechte geen accijnzen afgedragen waar dat wel had gemoeten. Het totale benadelingsbedrag komt daarmee op € 620.923,98 (€ 215.820,- aan omzetbelasting en € 405.103,98 aan accijns). Het hof gaat daarbij net als de rechtbank uit van de som van de aangifte van het eerste en het tweede kwartaal van 2012 (€ 48.601,- plus € 167.219,-).

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 augustus 2012 te Amsterdam en/of Apeldoorn, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over
het eerste kwartaal van het jaar 2012 en
het tweede kwartaal van het jaar 2012
telkens onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk de bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst (digitaal) ingeleverde aangiftebiljetten Omzetbelasting over genoemde tijdvakken telkens een onjuist belastbaar bedrag en bedrag aan belasting opgegeven, terwijl die gedragingen er telkens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
2.
in de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 augustus 2013 te Amsterdam, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar heeft gesteld aan een ambtenaar van de Belastingdienst, immers heeft hij telkens opzettelijk
- facturen afkomstig van [bedrijf 1] en
- facturen afkomstig van [bedrijf 2] en
- facturen afkomstig van [bedrijf 3] en
- facturen gericht aan [bedrijf 4]
aan een ambtenaar van de Belastingdienst ter beschikking gesteld,
bestaande de valsheid hierin dat op die geschriften, in strijd met de waarheid, melding is gemaakt van geleverde goederen door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en aan [bedrijf 4] waarvoor de op die facturen vermelde geldbedragen en BTW-bedragen zijn gefactureerd en betaald, terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
3.
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 augustus 2013 te Amsterdam opzettelijk, terwijl hij als administratieplichtige als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
4.
in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 23 juni 2015 op tijdstippen te Amsterdam, telkens opzettelijk alcoholvrije dranken voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten in de heffing zijn betrokken.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, en een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 39 van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest en waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest en waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tussen 2011 en 2015 bezig gehouden met belastingfraude door onjuiste aangiften omzetbelasting te doen, valse facturen beschikbaar te stellen, een onjuiste administratie te voeren en geen aangifte verbruiksbelasting te doen. De facturen die de verdachte in zijn administratie heeft opgenomen zijn valselijk opgemaakt. De verdachte heeft in 2012 valse facturen gebruikt om de hierop ten onrechte vermelde omzetbelasting van de Belastingdienst terug te vorderen en hij heeft deze facturen aan de Belastingdienst verstrekt om te dienen als onderbouwing van de teruggevorderde omzetbelasting. Hij is zeer geraffineerd te werk gegaan, heeft puur uit financieel gewin gehandeld en heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat ten grondslag ligt aan het systeem van omzetbelasting. Daarnaast heeft hij geen aangiften verbruiksbelasting gedaan, terwijl hij wist dat hij dat moest doen omdat hij daarvoor eerder expliciet was gewaarschuwd. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden op dezelfde voet door te gaan.
De verdachte neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Hoewel bij gebrek aan een deugdelijke administratie niet precies kan worden vastgesteld hoe hoog het belastingnadeel als gevolg van het handelen van verdachte is geweest, kan op basis van de beschikbare gegevens wel worden aangenomen dat dit ten minste € 620.923,- is.
Het hof ziet aanleiding om bij de strafoplegging voorts acht te slaan op de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is bij fraude met een benadelingsbedrag tussen € 500.000,- en € 1.000.000,- een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden het uitgangspunt. Het hof acht deze bandbreedte passend voor de door de verdachte gepleegde fraude. Dat de verdachte bedragen aan de belastingdienst heeft terugbetaald, doet aan het oorspronkelijke benadelingsbedrag en het kwalijke van zijn handelen niets af.
Omtrent de gestelde schending van de redelijke termijn overweegt het hof als volgt.
De verdachte is op 23 juni 2015 in verzekering gesteld, zodat op die datum de op de redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang nam. Het hof wijst arrest op 4 oktober 2019. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt daarom bijna vier maanden. Dit is een geringe overschrijding, die mede is veroorzaakt doordat de raadsman van de verdachte in eerste aanleg heeft verzocht om negen getuigen te horen en vergeefs tegen de afwijzing van dit verzoek heeft geappelleerd. Het hof zal daarom slechts volstaan met een constatering van deze geringe overschrijding van de redelijke termijn en ziet geen aanleiding om deze te compenseren met strafvermindering.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding een deel voorwaardelijk op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 39 en 41 van de Wet verbruiksbelasting alcoholvrije dranken (oud).
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. E. van Die en mr. M.W. Groenendijk, in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 oktober 2019.
mr. M.W. Groenendijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]
6.[…]
7.[…]
8.[…]
9.[…]
10.[…]
11.[…]
12.[…]
13.[…]
14.[…]
15.[…]
16.[…]
17.[…]
18.[…]
19.[…]
20.[…]
21.[…]
22.[…]
23.[…]
24.[…]
25.[…]
26.[…]
27.[…]
28.[…]
29.[…]
30.[…]
31.[…]
32.[…]
33.[…]
34.[…]
35.[…]
36.[…]
37.[…]
38.[…]
39.[…]
40.[…]
41.[…]