ECLI:NL:GHAMS:2019:4804

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
23-003832-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging wegens gebrek aan strafrechtelijk belang

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2015. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrifte, waarbij hij salarisspecificaties en een werkgeversverklaring heeft gebruikt om een hypothecaire geldlening te verkrijgen. Het openbaar ministerie heeft op 10 februari 2016 het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ingetrokken. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging, omdat er geen strafrechtelijk belang meer zou zijn bij voortzetting van de zaak. De raadsman van de verdachte heeft zich hierbij aangesloten.

Het hof heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat het openbaar ministerie zelf van mening is dat voortzetting van de vervolging niet langer opportuun is. Daarom heeft het hof besloten het vonnis waarvan beroep te vernietigen en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn strafvervolging. Deze beslissing is genomen in het belang van de rechtsgang en de effectiviteit van het strafrecht.

Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak benadrukt het belang van het strafrechtelijk belang bij vervolging en de rol van het openbaar ministerie in het handhaven van de rechtsorde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003832-15
datum uitspraak: 6 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-993030-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het openbaar ministerie heeft op 10 februari 2016 het hoger beroep tegen voormeld vonnis ingetrokken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij, op een of meer tijdstip(pen)in of omstreeks de periode van 30 september 2009 tot en met 27 januari 2010 in Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk,
een salarisspecificatie van oktober 2009 d.d. 31-10-2009 (Doc 7-02) en/of een salarisspecificatie van november 2009 d.d. 30-11-2009 (Doc 7-02a) en/of een salarisspecificatie d.d. 31 december 2009 (Doc 7-02b) en/of een werkgeversverklaring d.d. 10 december 2009 (doc 7-01),
zijnde (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, heeft /hebben gebruikt, als ware het/die geschrift(en) echt en onvervalst en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben afgeleverd, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) deze salarisspecificatie(s) en/of werkgeversverklaring overlegd en/of verstrekt aan Aegon ter verkrijging van een hypothecaire geldlening, (zie ook aanvullend PV, p 6)
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat die salarisstro(o)k(en) doe(t)n voorkomen dat de verdachte een salaris verdiende van 3.459,39 euro per maand bij [bedrijf] en/of een jaarinkomen had van 44.835,- euro bij [bedrijf] als werkgever terwijl in werkelijkheid zijn jaarinkomen bij [bedrijf] lager was en/of dat hij in die maand(en) oktober 2009, november 2009 en december 2009 niet werkzaam was als teamleider bij [bedrijf] en/of geen werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf] als teamleider terwijl dat op de salarisstro(o)k(en) stond vermeld,
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat die werkgeversverklaring doet voorkomen dat de verdachte in de maand(en) oktober 2009, november 2009 en december 2009 werkzaam was als teamleider bij [bedrijf] en/of werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf] als teamleider terwijl hij in werkelijkheid als schoonmaker en/of werknemer werkzaam was en/of geen werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf].

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval acht het openbaar ministerie het niet langer redelijk en zinvol de vervolging in onderhavige strafzaak voort te zetten. De advocaat-generaal heeft derhalve ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van het ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van enig strafrechtelijk belang bij voortzetting van de vervolging.
De raadsman heeft te kennen gegeven zich aan te sluiten bij de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof zal, in aanmerking genomen dat het openbaar ministerie zelf van mening is dat met voortzetting van de vervolging van het ten laste gelegde redelijkerwijs geen enkel strafrechtelijk belang meer is gediend en voortzetting van die vervolging thans niet opportuun is, het openbaar ministerie ten aanzien van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaren in zijn vervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.M. van Amsterdam en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van
mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 november 2019.