ECLI:NL:GHAMS:2019:4803

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
23-003933-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake valsheid in geschrift met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2015. De verdachte, Mária, werd beschuldigd van valsheid in geschrift in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De tenlastelegging omvatte het gebruik van valse documenten, waaronder salarisspecificaties en een arbeidsovereenkomst, die bedoeld waren om de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te misleiden. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting op 6 en 27 november 2019.

Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan het gebruik van valse geschriften, terwijl de verdediging heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken diende te worden, omdat niet kon worden vastgesteld dat de geschriften vals waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 mei 2011 tot en met november 2011 geen werkzaamheden heeft verricht voor het bedrijf waarvoor zij valse documenten had overgelegd. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van enkele beschuldigingen, maar heeft vastgesteld dat zij opzettelijk valse salarisspecificaties heeft gebruikt.

De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar woonplaats in Slowakije en haar mentale gezondheid. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van het vertrouwen in de juistheid van officiële documenten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003933-15
datum uitspraak: 27 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-993035-14 tegen
Mária [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Tsjecho-Slowakije) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 november 2019 en 27 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het openbaar ministerie heeft op 10 februari 2016 het hoger beroep tegen voormeld vonnis ingetrokken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
zij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 juli 2011 tot en met 02 november 2011 te Amsterdam en/of Hoofddorp (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk,
een bijlage relatieverklaring partner EU-burger d.d. 02-11-2011 en/of een Registration Form for citizens of the Union d.d. 2 november 2011 en/of een bijlage werkgeversverklaring ten name van [verdachte] d.d. 31 oktober 2011 (D32-08) en/of een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en/of [verdachte] (D32-10) en/of een salarisspecificatie ten name van [verdachte] van juli 2011 d.d. 31-07-2011 (doc 32-14) en/of een salarisspecificatie ten name van [verdachte] van augustus 2011, d.d. 31-08-2011 (doc 32.15) en/of een salarisspecificatie ten name van [verdachte] van september 2011 d.d. 30-09-2011(doc. 32.16),
zijnde (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, heeft/hebben gebruikt, als ware het/die geschrift(en) echt en onvervalst en/of voorhanden heeft/hebben gehad, en/of heeft hebben afgeleverd, terwijl zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift is bestemd voor zodanig gebruik,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) voormelde salarisspecificatie(s) en/of verklaringen overgelegd en/of verstrekt aan de IND bij de Toetsing aan het EU gemeenschapsrecht (bewijs van rechtmatig verblijf) (Doc 32-01),
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat die salarisstro(o)k(en) doe(t)n voorkomen dat [verdachte] een salaris verdiende bij [bedrijf] als schoonmaker van 949,50 euro per maand bij [bedrijf] en/of [verdachte] met ingang van 2 mei 2011 werkzaam was bij [bedrijf] als schoonmaker en/of dat [verdachte] een relatie onderhield met [medeverdachte 1] en/of dat [verdachte] woonachtig was op de [adres 2] in de periode van 2 mei 2011 tot en met 30 september 2011 en/of samenwonend was met [medeverdachte 1] te Amsterdam, terwijl [verdachte] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] in de periode van 1 mei 2011 tot en met heden en/of in werkelijkheid woonachtig was bij haar moeder en/of woonachtig is geweest op een ander adres aan de [adres 2] te Amsterdam,
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat die arbeidsovereenkomst doet voorkomen dat [verdachte] een salaris verdiende bij [bedrijf] als schoonmaker van (circa) 950,- euro per maand bij [bedrijf] en/of [verdachte] met ingang van 1 oktober 2011 (Doc 32-10) werkzaam was bij [bedrijf] als schoonmaker en/of dat [verdachte] een relatie onderhield met [medeverdachte 1] en/of dat [verdachte] woonachtig was op de [adres 2] in de periode van 2 mei 2011 tot en met 30 september 2011 en/of samenwonend was met [medeverdachte 1] te Amsterdam, terwijl [verdachte] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] in de periode van 1 mei 2011 tot en met heden en/of in werkelijkheid woonachtig was bij haar moeder en/of woonachtig is geweest op een ander adres aan de [adres 2] te Amsterdam,
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat die bijlage relatieverklaring partner EU-burger d.d. 02-11-2011 en/of een Registration Form for citizens of the Union d.d. 2 november 2011 en/of een bijlage werkgeversverklaring ten name van [verdachte] d.d. 31 oktober 2011 (D32-08) doe(t)n voorkomen dat [verdachte] een salaris verdiende bij [bedrijf] als schoonmaker van (circa) 950,- euro per maand bij [bedrijf] en/of [verdachte] met ingang van 2 mei 2011 werkzaam was bij [bedrijf] als schoonmaker en/of dat [verdachte] een relatie onderhield met [medeverdachte 1] en/of dat [verdachte] woonachtig was op de [adres 2] in de periode van 2 mei 2011 tot en met 30 september 2011 en/of samenwonend was met [medeverdachte 1] te Amsterdam, terwijl [verdachte] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] in de periode van 1 mei 2011 tot en met heden en/of in werkelijkheid woonachtig was bij haar moeder en/of woonachtig is geweest op een ander adres aan de [adres 2] te Amsterdam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd.

Bewijsoverwegingen

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, met uitzondering van de salarisspecificatie ten name van [verdachte] van september 2011, een bewezenverklaring kan volgen voor het medeplegen van het gebruiken van de ten laste gelegde geschriften.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit nu primair van de geschriften niet kan worden vastgesteld dat deze vals zijn, de verdachte heeft immers blijkens het dossier wel degelijk werkzaamheden voor [bedrijf] verricht. Voorts kan niet bewezen worden dat sprake was van opzet bij de verdachte om valse salarisspecificaties te gebruiken. Meer subsidiair kan niet bewezen worden dat de ten laste gelegde geschriften hebben geleid tot het misleiden van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: ‘IND’). Tot slot heeft de verdediging bepleit dat op de eerste verklaring van de verdachte van 29 mei 2012 (dossierpagina 207) geen acht dient te worden geslagen, nu deze verklaring niet door de verdachte is ondertekend.
Overwegingen hof
Allereerst kan van de volgende geschriften, de bijlage relatieverklaring partner EU-burger d.d. 02-11-2011 en de Registration Form for citizens of the Union d.d. 2 november 2011, niet worden vastgesteld dat het om valse of vervalste geschriften gaat. De daarin vermelde gegevens zijn niet in strijd met de informatie zoals deze ter terechtzitting is gebleken. Derhalve zal het hof de verdachte vrijspreken voor wat betreft deze geschriften.
De valsheid van de overige ten laste gelegde geschriften heeft - kort gezegd - betrekking op het feit dat deze doen vermoeden dat [verdachte]:
  • werkzaam was bij [bedrijf] en daarvoor salaris van [bedrijf] ontving;
  • een relatie onderhield met [medeverdachte 1]; en
  • woonachtig was op de [adres 2] te Amsterdam danwel samenwonend was met [medeverdachte 1].
Wat betreft de relatie van de verdachte met [medeverdachte 1] en haar woonadres is niet gebleken dat deze informatie onjuist is, het hof spreekt de verdachte op deze punten dan ook vrij.
Wat betreft de werkzaamheden die de verdachte voor [bedrijf] zou hebben verricht en het daarvoor ontvangen salaris overweegt het hof als volgt.
Bij de medeverdachte [medeverdachte 2] is administratie in beslaggenomen, daarbij zijn verschillende lijsten aangetroffen met daarop namen van werknemers met de salarissen van de betreffende maand. De namen en salarissen die hierop staan komen overeen met de maandloon-aangiften van [bedrijf] over deze perioden. Op andere inbeslaggenomen lijsten over deze periode staan de voornamen van werknemers met de letter P op de vermoedelijk gewerkte dagen. In de inbeslaggenomen agenda’s staan per dag voornamen vermeld, deze komen overeen met de namen op de zogenoemde “P-lijsten”. Het overgrote deel van de namen in de agenda’s en de “P-lijsten” komen niet overeen met de (voor)namen van de werknemers op de boekhouderslijsten en de maandloonaangiftes. Het hof gaat er vanuit dat in de agenda’s de daadwerkelijke situatie is weergegeven. In de inbeslaggenomen agenda’s komt de naam [verdachte] [[verdachte]] voor in de periode tussen 7 mei 2011 en 27 juni 2011 bij verschillende werkprojecten. Na 27 juni 2011 komt de naam [verdachte] niet meer voor in de agenda tot december 2011.
Daarbij heeft de verdachte, tijdens haar verhoor op 1 juni 2012, verklaard dat zij in juli en augustus 2011 geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] en dat wat er in de salarisstrook van juli 2011 (DOC 32-14) staat niet klopt. Tevens heeft de verdachte verklaard dat de arbeidsovereenkomst ook niet klopt. Gelet op het bovenstaande stelt het hof vast dat de inhoud van de arbeidsovereenkomst niet juist is evenals de inhoud van de salarisstroken over de maanden juli en augustus 2011, nu de verdachte in die periode geen werkzaamheden voor [bedrijf] heeft verricht. Nu de verdachte in de periode mei 2011 en juni 2011 wel werkzaamheden voor [bedrijf] heeft verricht komt het hof tot vrijspraak voor wat betreft de ten laste gelegde werkgeversverklaring (D32-08).
Dat de verdachte dacht dat de stukken echt waren is niet aannemelijk geworden. Het gaat om op haar naam gestelde stukken die essentieel waren in een, naar mag worden aangenomen voor haar belangrijke procedure bij de IND, teneinde een verblijfsstatus voor haar partner te bewerkstelligen. Het meer subsidiaire verweer van de raadsman dat voor een bewezenverklaring moet worden vastgesteld of de IND ook daadwerkelijk is misleid tot de afgifte van een verblijfsdocument vindt geen steun in het recht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij, op 02 november 2011 in Nederland, opzettelijk
een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en/of [verdachte] (D32-10) en
een salarisspecificatie ten name van [verdachte] van juli 2011 d.d. 31-07-2011 (doc 32-14) en
een salarisspecificatie ten name van [verdachte] van augustus 2011, d.d. 31-08-2011 (doc 32.15) zijnde geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen-, heeft gebruikt, als waren die geschriften echt en onvervalst en voorhanden heeft gehad, en heeft afgeleverd, terwijl zij weet dat dit geschrift is bestemd voor zodanig gebruik,
immers heeft verdachte voormelde salarisspecificaties en verklaring verstrekt aan de IND,
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat die salarisstroken doen voorkomen dat [verdachte] een salaris verdiende bij [bedrijf] als schoonmaker van 949,50 euro per maand bij [bedrijf] en [verdachte] met ingang van 2 mei 2011 werkzaam was bij [bedrijf] als schoonmaker, terwijl [verdachte] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] in de periode van 28 juni 2011 tot en met november 2011
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat die arbeidsovereenkomst doet voorkomen dat [verdachte] een salaris verdiende bij [bedrijf] als schoonmaker van (circa) 950,- euro per maand bij [bedrijf] en [verdachte] met ingang van 1 oktober 2011 (Doc 32-10) werkzaam was bij [bedrijf] als schoonmaker, terwijl [verdachte] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] in de periode van 28 juni 2011 tot en met november 2011.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft – indien het tot een bewezenverklaring komt – verzocht tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dan wel een voorwaardelijke strafmodaliteit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van schending van de redelijke termijn. Tevens dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte woont in Slowakije en werkt als mantelzorger maar is al jaren depressief en wordt daarvoor ook behandeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gebruik van valse geschriften ter verkrijging van een verblijfsvergunning voor haar toenmalige partner [medeverdachte 1]. Het belang, dat met het strafbaar stellen van het gebruik maken van valse geschriften wordt beschermd, is het vertrouwen dat burgers en instellingen in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen. De verdachte heeft dit vertrouwen geschaad.
Het hof heeft tevens acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 oktober 2019 waaruit blijkt dat zij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat tegen de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De verdachte is op 29 mei 2012 in verzekering gesteld. Gezien de ernst van het feit kon de verdachte vanaf dat moment verwachten dat tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld en is de op zijn redelijkheid te beoordelen berechtingstermijn gaan lopen. De rechtbank heeft vervolgens op 17 september 2015 eindvonnis gewezen. Vervolgens is door de verdediging op 24 september 2015 hoger beroep ingesteld. In hoger beroep is de zaak afgerond met een eindbeslissing op 27 november 2019.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen en een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep overschreden, het totale procesverloop heeft zeven jaar en zes maanden geduurd. De redelijke termijn is derhalve met drie jaar en zes maanden overschreden.
Het hof acht, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden, maar het hof zal deze straf gelet op de constateerde forse overschrijdingen van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij inmiddels in Slowakije woonachtig is en met depressieve klachten te maken heeft, matigen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.M. van Amsterdam en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van
mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2019.