In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van valsheid in geschrift, waarbij het openbaar ministerie stelde dat de verdachte opzettelijk valse documenten had gebruikt om te bewijzen dat een medeverdachte, [medeverdachte 1], een salaris ontving van [bedrijf] en dat zij een relatie had met de verdachte. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting op 6 en 27 november 2019, en heeft vastgesteld dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevatte om te concluderen dat de verdachte wetenschap had van het valse of vervalste karakter van de geschriften. De advocaat-generaal had gevorderd tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, maar het hof oordeelde dat de ten laste gelegde valsheid niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de documenten vals waren en de verdachte niet wist dat ze dat waren. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en de verdachte is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.