ECLI:NL:GHAMS:2019:4800

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
23-003828-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften ter verkrijging van een verblijfsvergunning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Pakistan, was beschuldigd van het medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften in het kader van het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk gebruiken van valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties die moesten dienen als bewijs voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De verdachte en zijn medeverdachte hebben deze documenten overlegd aan de IND, terwijl de medeverdachte nooit daadwerkelijk voor het bedrijf heeft gewerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van de documenten en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachte.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een milder oordeel over de strafmaat. De zaak heeft in totaal zeven jaar en zes maanden geduurd, wat de redelijke termijn met drie jaar en zes maanden heeft overschreden. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003828-15
datum uitspraak: 27 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-993031-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedag] 1980,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 november 2019 en 27 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het openbaar ministerie heeft op 10 februari 2016 het hoger beroep tegen voormeld vonnis ingetrokken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 juni 2009 tot en met 12 januari 2011 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of Lijnden (gemeente Haarlemmermeer) en/of te Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk,
een bijlage werkgeversverklaring ten name van [medeverdachte 1] d.d. 25 juni 2009 (D40) en/of een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar tussen [bedrijf] en [medeverdachte 1] met ingang van 1 juli 2009 voor de duur van een jaar( D38) en/of een bijlage werkgeversverklaring ten name van [medeverdachte 1] d.d. 28 oktober 2010 en/of een arbeidsovereenkomst voor de duur van 18 maanden tussen [bedrijf] en/of [medeverdachte 1] met ingang van 4 oktober 2010 (D 35) en/of een salarisspecificatie ten name van [medeverdachte 1] van oktober 2010 d.d. 31-10-2010(D30) en/of een salarisspecificatie ten name van [medeverdachte 1] van november 2011 d.d. 30 november 2010 (D 30) en/of een salarisspecificatie ten name van [medeverdachte 1] van december 2010 d.d. 31 december 2010 (Doc 30), zijnde (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
heeft/hebben gebruikt als ware die echt en onvervalst en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben afgeleverd, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) deze salarisspecificatie(s) en/of verklaring(en) overlegd en/of verstrekt aan de IND bij de Toetsing aan het EU gemeenschapsrecht (bewijs van rechtmatig verblijf) (D 32-01), en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat die salarisstro(o)k(en) doe(t)n voorkomen dat [medeverdachte 1] een salaris verdiende bij [bedrijf] als werkvoorbereider en/of commercieel medewerker terwijl [medeverdachte 1] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 juli 2010 en/of op een of meer tijdstip(pen) in de periode van oktober 2010 tot en met maart 2012;
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat die salarisstro(o)k(en) doe(t)n voorkomen dat [medeverdachte 1] een salaris verdiende bij [bedrijf] als werkvoorbereider en/of commercieel medewerker terwijl [medeverdachte 1] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 juli 2010 en/of op een of meer tijdstip(pen) in de periode van oktober 2010 tot en met maart 2012;
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat die werkgeversverklaringen en/of de arbeidsovereenkomst doe(n)(t) voorkomen dat de [medeverdachte 1] een salaris verdiende bij [bedrijf] als werkvoorbereider en/of commercieel medewerker terwijl [medeverdachte 1] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 juli 2010 en/of op een of meer tijdstip(pen) in de periode van oktober 2010 tot en met maart 2012.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd.

Bewijsoverwegingen

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen voor het gebruik van alle ten laste gelegde valse geschriften.
Standpunt verdedigingDe verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit nu van de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaringen niet kan worden vastgesteld dat deze vals zijn. Voorts kan wat betreft de salarisspecificaties niet worden uitgesloten dat [medeverdachte 1] de ten laste gelegde geschriften zonder medeweten van de verdachte aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: ‘IND’) heeft verstrekt. Het dossier bevat immers geen enkel aanknopingspunt dat de verdachte enige betrokkenheid had bij het indienen van de salarisspecificaties.
Overwegingen hof
De valsheid van de ten laste gelegde geschriften ziet telkens op het feit dat de stukken ten onrechte doen voorkomen dat [medeverdachte 1] werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] in de periode 1 juli 2009 tot en met 1 juli 2010 en/of op tijdstippen in de periode van oktober 2010 tot en met maart 2012.
[medeverdachte 1] is gehoord door de politie (pagina 0254-0257) over deze geschriften, en zij heeft daarover verklaard dat zij niet bij [bedrijf] heeft gewerkt, en dat zij aan [medeverdachte 2] van [bedrijf] heeft gevraagd om een arbeidscontract op te stellen; later heeft zij ook loonstroken van [medeverdachte 2] ontvangen. Zij heeft in dit verhoor verklaard dat alle stukken van [bedrijf] valselijk zijn opgemaakt omdat zij daar nooit heeft gewerkt.
Uit de informatie van de Belastingdienst volgt dat op de maandloonaangiften van [bedrijf] is aangegeven dat [medeverdachte 1] sinds 1 juli 2009 in dienst zou zijn bij [bedrijf] Tussen januari 2010 en oktober 2010 komt [medeverdachte 1] niet meer voor op de loonaangiften. In de maanden oktober, november en december 2010, de drie maanden waarvan de salarisspecificaties in het IND dossier zitten, is [medeverdachte 1] volgens de gegevens van de Belastingdienst weer opnieuw in dienst bij [bedrijf] ; ná deze drie maanden komt zij niet meer voor in de maandloonaangiften. Aldus blijkt niet uit de maandloonaangiften dat [medeverdachte 1] , buiten de maanden oktober, november en december 2010, werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf]
Gelet op de verklaringen van [medeverdachte 1] en het niet voorkomen van [medeverdachte 1] in de loonadministratie van [bedrijf] (behoudens in de maanden waarover de salarisstroken aan de IND zijn verstrekt) stelt het hof vast dat [medeverdachte 1] niet bij [bedrijf] heeft gewerkt en dat de inhoud van de ten laste gelegde geschriften onjuist en derhalve vals is.
Wat betreft het medeplegen overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Het bij de IND ingediende formulier ‘Aanvraag verblijfsvergunning regulier zonder mvv of wijziging verblijfsdoel’ is ondertekend door de verdachte. Deze aanvraag bevat als bijlage de ten laste gelegde arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en [medeverdachte 1] , met als ingangsdatum 1 juli 2009 en de werkgeversverklaring van [bedrijf] gedateerd op 25 mei 2009. Vervolgens zijn per brieven (van
29 oktober 2010, 9 november 2010 en 12 januari 2011) van de immigratieadvocaat van de verdachte en [medeverdachte 1] in aanvulling de andere ten laste gelegde geschriften aan de IND verstrekt.
De verdachte heeft verklaard dat hij er van op de hoogte was welke stukken nodig waren voor de aanvraag bij de IND en welke stukken vervolgens aan de IND werden verstrekt. Bovendien is het de verdachte geweest die contact heeft opgenomen met [medeverdachte 2] om de voor de IND benodigde documenten te verkrijgen. De verdachte wist dat [medeverdachte 2] valse documenten op kon maken. Tegen betaling heeft [medeverdachte 2] vervolgens de ten laste gelegde geschriften, die zijn aangetroffen in het IND dossier, opgemaakt.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen dan ook bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op tijdstippen in de periode van 30 juni 2009 tot en met 12 januari 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk,
een bijlage werkgeversverklaring ten name van [medeverdachte 1] d.d. 25 juni 2009 (D40) en
een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar tussen [bedrijf] en [medeverdachte 1] met ingang van 1 juli 2009 voor de duur van een jaar( D38) en
een bijlage werkgeversverklaring ten name van [medeverdachte 1] d.d. 28 oktober 2010 en
een arbeidsovereenkomst voor de duur van 18 maanden tussen [bedrijf] (D 30.01) en [medeverdachte 1] met ingang van 4 oktober 2010 (D 35) en
een salarisspecificatie ten name van [medeverdachte 1] van oktober 2010 d.d. 31-10-2010(D30) en
een salarisspecificatie ten name van [medeverdachte 1] van november d.d. 30 november 2010(D 30) en
een salarisspecificatie ten name van [medeverdachte 1] van december 2010 d.d. 31 december 2010(Doc 30),
zijnde geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, hebben gebruikt als ware die echt en onvervalst en voorhanden heeft gehad en heeft afgeleverd, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik,
immers heeft verdachte en zijn mededader deze salarisspecificaties en verklaringen overlegd en verstrekt aan de IND en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat die salarisstroken doen voorkomen dat [medeverdachte 1] een salaris verdiende bij [bedrijf] als werkvoorbereider of commercieel medewerker terwijl [medeverdachte 1] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 juli 2010 en in de periode van oktober 2010 tot en met maart 2012;
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat die werkgeversverklaringen en de arbeidsovereenkomst doen voorkomen dat de [medeverdachte 1] een salaris verdiende bij [bedrijf] als werkvoorbereider of commercieel medewerker terwijl [medeverdachte 1] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 juli 2010 enin de periode van oktober 2010 tot en met maart 2012.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf voor de duur van 150 uur, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht een (voorwaardelijke) taakstraf op te leggen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van schending van de redelijke termijn. Tevens dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De gevolgen van de zaak hebben de verdachte al behoorlijk geraakt, zo heeft hij als gevolg van deze zaak voor een langere periode gescheiden van zijn gezin in Portugal gewoond.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan het gebruik van valse geschriften ter verkrijging van een verblijfsvergunning. Het belang dat met het strafbaar stellen van het gebruik maken van valse geschriften wordt beschermd, is het vertrouwen dat burgers en instellingen in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen. De verdachte heeft dit vertrouwen geschaad. Hij heeft zich daarmee onder valse voorwendselen een verblijfsstatus in Nederland verschaft of proberen te verschaffen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 oktober 2019 waaruit blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat tegen de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De verdachte is op 31 mei 2012 in verzekering gesteld. Gezien de ernst van het feit kon de verdachte vanaf dat moment verwachten dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld en is de op zijn redelijkheid te beoordelen berechtingstermijn gaan lopen. De rechtbank heeft vervolgens op
17 september 2015 eindvonnis gewezen. Vervolgens is door de verdediging op 17 september 2015 direct hoger beroep ingesteld. In hoger beroep is de zaak afgerond met een eindbeslissing op 27 november 2019.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen en een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep overschreden, het totale procesverloop heeft zeven jaar en zes maanden geduurd. De redelijke termijn is derhalve met drie jaar en zes maanden overschreden.
Het hof acht, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden, maar het hof zal gelet op de constateerde forse overschrijding van de redelijke termijn, een taakstraf van na te melden duur opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.M. van Amsterdam en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 november 2019.