ECLI:NL:GHAMS:2019:48

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
200.228.742/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nihilstelling onderhoudsbijdrage jongmeerderjarige na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderhoudsbijdrage van een jongmeerderjarige, die in 2016 achttien jaar oud werd. De jongmeerderjarige, hierna aangeduid als [jongmeerderjarige], was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de onderhoudsbijdrage van de man, zijn vader, op nihil was vastgesteld. De man had verzocht om nihilstelling van de onderhoudsbijdrage, die eerder was vastgesteld op € 260,- per maand, en de jongmeerderjarige verzocht om deze beslissing te vernietigen en de man te verplichten tot betaling van een onderhoudsbijdrage van € 290,84 per maand.

Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de echtscheidingsbeschikking van 23 juli 2009 een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, omdat [jongmeerderjarige] in dienst is getreden en een inkomen verdient. Het hof oordeelde dat [jongmeerderjarige] in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en dat hij geen behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man. De stelling van [jongmeerderjarige] dat hij kosten heeft die zijn behoefte aan de onderhoudsbijdrage rechtvaardigen, werd door het hof niet voldoende onderbouwd.

De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van [jongmeerderjarige] af te wijzen. Tevens werd de terugbetalingsverplichting van de teveel ontvangen onderhoudsbijdrage aan de man in stand gehouden. De proceskosten werden gecompenseerd, omdat het hof geen misbruik van recht door [jongmeerderjarige] kon vaststellen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een herbeoordeling van onderhoudsbijdragen bij wijziging van omstandigheden en de verantwoordelijkheden van ouders na de meerderjarigheid van hun kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.228.742/01
zaaknummer rechtbank: C/15/252545 / FA RK 16-7477
beschikking van de meervoudige kamer van 8 januari 2019 inzake
[jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: [jongmeerderjarige] ,
advocaat: mr. D.E. Post te Heerhugowaard,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.E. Groot te Heerhugowaard.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 30 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[jongmeerderjarige] is op 24 november 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 30 augustus 2017.
2.2
De man heeft op 24 januari 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
[jongmeerderjarige] heeft op 15 februari 2018 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 juli 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. J.J.C. Engels, een kantoorgenoot van mr. Post, namens [jongmeerderjarige] ;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de man en [de vrouw] (hierna te noemen: de vrouw) is [jongmeerderjarige] geboren, [in] 1998. Het huwelijk van de man en de vrouw is ontbonden op 27 juli 2009 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 23 juli 2009.
3.2
Uit het huwelijk van de man en de vrouw is tevens [X ] (hierna te noemen: [X ] ) geboren, [in] 1992.
3.3
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
3.4
Bij de echtscheidingsbeschikking van 23 juli 2009 en het daaraan gehechte ouderschapsplan van 27 april 2009 is – voor zover thans van belang – bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] (hierna: de kinderbijdrage) van € 260,- per maand aan de vrouw dient te betalen.
3.5
[jongmeerderjarige] is [in] 2016 achttien jaar oud geworden. Hierdoor is de eerder vastgestelde kinderbijdrage op grond van artikel 1:395b van het Burgerlijk Wetboek (BW) van rechtswege geconverteerd in een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie (hierna: onderhoudsbijdrage). De onderhoudsbijdrage bedraagt ingevolge de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2016 € 285,- per maand, met ingang van 1 januari 2017 € 291,- per maand en met ingang van 1 januari 2018 € 295,- per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de man, met wijziging van de beschikking van 23 juli 2009 en het daaraan gehechte ouderschapsplan van 27 april 2009, de door de man aan [jongmeerderjarige] te betalen onderhoudsbijdrage met ingang van 23 november 2016 op nihil vastgesteld. Voorts is bepaald dat [jongmeerderjarige] de teveel ontvangen onderhoudsbijdrage in 12 maandelijkse termijnen aan de man dient terug te betalen, ingaande op 1 oktober 2017.
4.2
[jongmeerderjarige] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de man in zijn verzoek om nihilstelling van de bij de beschikking van 23 juli 2009 vastgelegde kinderbijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] van (destijds) € 260,- per maand, alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoek alsnog af te wijzen, met als gevolg dat de man een onderhoudsverplichting jegens [jongmeerderjarige] behoudt, in die zin dat de man een bedrag van thans € 290,84 per maand aan onderhoudsbijdrage aan [jongmeerderjarige] dient te voldoen.
4.3
In het principaal hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van [jongmeerderjarige] af te wijzen.
In het incidenteel hoger beroep verzoekt de man [jongmeerderjarige] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.4
[jongmeerderjarige] verzoekt de man in zijn verzoek in incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In het principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
Allereerst is aan de orde de vraag of zich sinds de echtscheidingsbeschikking van 23 juli 2009 en het daaraan gehechte ouderschapsplan van 27 april 2009 (waarbij de kinderbijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] is vastgesteld) een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan. Op grond van dit artikel kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Het hof stelt vast dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [jongmeerderjarige] per 17 augustus 2015 in dienst is getreden van [Y] B.V. (hierna: [Y] ) als leerling procesoperator. Blijkens de leer-arbeidsovereenkomst die [jongmeerderjarige] in het geding heeft gebracht, bedroeg zijn salaris bij indiensttreding € 667,- per maand, exclusief ploegentoeslag, vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering. Naar het oordeel van het hof brengt het voorgaande een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW mee, die een hernieuwde beoordeling van de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] rechtvaardigt. Weliswaar is de man blijkens het ouderschapsplan van 27 april 2009 een verplichting aangegaan om in beginsel de bijdrage aan [jongmeerderjarige] door te betalen na zijn achttiende verjaardag, maar uit het ouderschapsplan blijkt niet dat deze afspraak voortduurt ongeacht het inkomen en de ontwikkeling van [jongmeerderjarige] , noch dat deze afspraak in afwijking van het wettelijke systeem is gemaakt. De man kan aldus onverkort op grond van artikel 1:401 lid 1 BW om een wijziging verzoeken.
5.2
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of deze wijziging van omstandigheden dient te leiden tot een wijziging van de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] . Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De man stelt dat [jongmeerderjarige] in eigen levensonderhoud kan voorzien, zodat hij geen behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. De man voert daartoe aan dat [jongmeerderjarige] een behoorlijk inkomen verdient bij [Y] . Aangezien hij weigert inzage te geven in zijn inkomsten, is de man genoodzaakt om zijn inkomen te schatten op basis van de CAO van [Y] . Hieruit blijkt dat [jongmeerderjarige] in 2016 een salaris had van € 852,- bruto per maand, te vermeerderen met toeslagen, vakantiegeld en een eindejaarsuitkering. De man heeft het inkomen van [jongmeerderjarige] hierdoor op ten minste € 1.200,- netto per maand begroot. Inmiddels is de leer-arbeidsovereenkomst van [jongmeerderjarige] omgezet in een vast arbeidscontract bij [Y] en verdient hij naar waarschijnlijkheid nog (veel) meer. Nu [jongmeerderjarige] voorts heeft nagelaten zijn kosten te specificeren en te onderbouwen, moet hij in staat worden geacht om met zijn inkomsten in de kosten van zijn eigen levensonderhoud te voorzien, aldus de man.
Het hof is van oordeel dat [jongmeerderjarige] de stellingen van de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. [jongmeerderjarige] heeft nagelaten enig inzicht te verschaffen in zijn inkomsten, hetgeen op zijn weg had gelegen, zodat het hof ervan uitgaat dat [jongmeerderjarige] een inkomen overeenkomstig de schatting van de man geniet. Weliswaar heeft hij gesteld dat tegenover zijn inkomsten uit dienstverband maandelijkse kosten (zoals studiekosten, abonnementskosten en kostgeld aan zijn moeder en stiefvader) staan zodat zijn behoefte aan de onderhoudsbijdrage van de man onveranderd is, maar hij heeft nagelaten deze kosten verder te specificeren en met stukken te onderbouwen. Nu voorts is gebleken dat [jongmeerderjarige] thans nog bij zijn moeder inwoont en niet heeft aangetoond dat hij kostgeld betaalt, is het hof van oordeel dat hij met zijn inkomsten in staat moet worden geacht om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.
5.3
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat [jongmeerderjarige] geen behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud. Het feit dat de man de onderhoudsbijdrage wel heeft doorbetaald aan [X ] na zijn achttiende verjaardag, zoals door [jongmeerderjarige] aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, te meer niet nu de man ter zitting gemotiveerd heeft uiteengezet dat de omstandigheden van [X ] anders waren en zijn dan die van [jongmeerderjarige] .
5.4
Ten aanzien van de stelling van [jongmeerderjarige] dat een terugbetalingsverplichting in het onderhavige geval in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, is het hof tot slot van oordeel dat een dergelijke verplichting van [jongmeerderjarige] wel in redelijkheid kan worden aanvaard. Het hof overweegt daartoe dat [jongmeerderjarige] – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – geen behoefte had en heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man, zodat de betaalde bijdragen niet geacht kunnen worden te zijn verbruikt. Voorts moet er blijkens het voorgaande vanuit worden gegaan dat [jongmeerderjarige] een behoorlijk inkomen geniet, zodat hij in staat moet worden geacht het door de man te veel betaalde bedrag aan onderhoudsbijdrage in termijnen terug te betalen.
5.5
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, dienen de proceskosten te worden gecompenseerd. Anders dan de man ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat [jongmeerderjarige] de man nodeloos in de procedure heeft betrokken en aldus misbruik heeft gemaakt van zijn recht om het onderhavige hoger beroep in te stellen. Het verzoek van de man in incidenteel appel zal dan ook worden afgewezen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, A.N. van de Beek en W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier, en is op 8 januari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.