ECLI:NL:GHAMS:2019:4749

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
23-003124-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tijdens kermis met immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1997, was betrokken bij een geweldsincident op 21 augustus 2016 te Wervershoof, waar hij samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen. De tenlastelegging omvatte het slaan en schoppen van de slachtoffers, die op de grond lagen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 8 mei en 10 december 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat hij ten tijde van het incident niet meer op de kermis aanwezig was. Het hof heeft echter de verklaringen van getuigen en de politie als meest betrouwbaar beoordeeld, aangezien deze kort na het incident waren afgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en heeft het verweer van de verdediging verworpen.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld. De vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding is afgewezen, terwijl de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] tot € 1.250,00 is toegewezen, ter zake van immateriële schade als gevolg van het opgelopen lichamelijk letsel. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003124-17
datum uitspraak: 20 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 augustus 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-036142-17 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 mei 2019 en 10 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2016 te Wervershoofd, gemeente Medemblik, althans in Nederland, met een ander of anderen, op of aan een openbare weg, te weten de Dorpsstraat, in elk geval op of aan een openbare plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen, te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], welk geweld bestond uit, het één of meerdere malen (met kracht) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen op en/of tegen het lichaam en/of hoofd van die (op de grond liggende) [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen.
Bespreking van het gevoerde bewijsverweer
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat hij ten tijde van de incidenten op 21 augustus 2016 niet meer op de kermis in Wervershoof aanwezig was. Hij was op dat moment al thuis; zowel de verdachte als zijn vriendin [naam 1] hebben dat verklaard. De omstandigheid dat getuigen hebben verklaard de verdachte daar toen wel te hebben gezien, berust op een misverstand, nu geen van de getuigen de verdachte voorafgaand aan het incident kende, zodat zij hem ook niet konden herkennen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof neemt als uitgangspunt voor het vaststellen van de feiten de bij de politie afgelegde verklaringen. Deze verklaringen zijn het kortst na het incident afgelegd, en daarom naar het oordeel van het hof het meest betrouwbaar, omdat de gebeurtenissen waarover door de getuigen is verklaard hen toen nog vers in het geheugen lagen.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat op 21 augustus 2016 vanaf omstreeks 23.00 uur tegen [benadeelde 3], [benadeelde 1] en [benadeelde 2] openlijk geweld is gepleegd en dat de verdachte daaraan een significante bijdrage heeft geleverd. [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij de verdachte herkende als een van de geweldplegers en dat hij de verdachte ‘via via’ kent. [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij de verdachte en [medeverdachte], een van de andere geweldplegers, kent van het [plek] in Grootebroek, dat hij hoorde dat [benadeelde 1] en [benadeelde 3] klappen hadden gehad van [medeverdachte] en de verdachte en dat hij vervolgens in het conflict terecht kwam en daarbij een klap kreeg van [medeverdachte]. [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij van een groep jongens klappen en schoppen kreeg, dat hij de jongen die hem bij de keel pakte kent als [medeverdachte] en dat “[verdachte]” van wie hij de achternaam niet kent, deel uitmaakte van de groep jongens die hem sloegen en schopten. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij de verdachte geweld heeft zien plegen. Dat geldt ook voor de getuige [getuige 2] uit wiens verklaring volgt dat hij de verdachte kende.
Gelet hierop acht het hof niet aannemelijk dat de verdachte ten tijde van de geweldplegingen al naar huis was en mist het verweer dat geen van getuigen (en aangevers) de verdachte voorafgaand aan het feit kenden feitelijke grondslag.
Aan het beroep dat de verdachte heeft gedaan op de zijn alternatieve lezing ondersteunende verklaring van zijn vriendin [naam 1], hecht het hof geen betekenis, mede in aanmerking genomen dat zij tegen haar veroordeling ter zake van meineed, betrekking hebbend op juist deze verklaring, geen hoger beroep heeft ingesteld, zodat haar veroordeling inmiddels onherroepelijk is geworden.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich aan openlijke geweldpleging schuldig heeft gemaakt en verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 augustus 2016 te Wervershoof, gemeente Medemblik, met anderen, op een openbare weg openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3], welk geweld bestond uit het met kracht slaan en schoppen tegen het lichaam en hoofd van die (op de grond liggende) [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft met anderen op de openbare weg ernstig fysiek geweld gebruikt tegen een aantal personen, waarbij zij onder meer (op de grond liggend) zijn geschopt en geslagen door de groep van personen waartoe de verdachte behoorde. Behalve dat daarmee ernstig inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en de openbare orde hevig is verstoord, wekken en versterken dit soort feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 november 2019 is hij door de kinderrechter ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld.
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard weinig contact te hebben met zijn oude vrienden en zich thans op zijn werk en zijn gezin te richten. Hij is nuchter niet agressief, maar komt door bovenmatig alcohol gebruik nu en dan in de problemen. Hij krijgt thans geen hulp om zijn alcoholgebruik onder controle te krijgen.
Naar het oordeel van het hof doet de vordering van de advocaat-generaal, gelet op het toegepaste geweld en het thans nog aanwezige recidiverisico, onvoldoende recht aan de ernst van feit. Het hof vindt naast een taakstraf ook oplegging van een gevangenisstraf geboden. Deze gevangenisstraf zal voorwaardelijk niet ten uitvoer worden gelegd, mede om als stok achter de deur de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één maand, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. De verdediging heeft de vordering betwist.
De vordering is niet met stukken onderbouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is derhalve niet tot vergoeding van het gevorderde gehouden, zodat de vordering zal worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.562,67. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.750,00 ter zake immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. De verdediging heeft verzocht een lager bedrag toe te wijzen dan de politierechter heeft gedaan.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij als gevolg van het opgelopen lichamelijk letsel, een op twee plaatsen gebroken kaak, immateriële schade heeft geleden. De kaken van de benadeelde partij zijn een aantal weken aan elkaar gezet waardoor hij niet kon praten en uitsluitend vloeibaar voedsel kon eten. Hij kon zijn verhaal daardoor niet kwijt en werd misselijk van het eten. Hij sliep ook slecht, omdat iedere houding pijn veroorzaakte in zijn gezicht. Hij heeft zich ook eenzaam gevoeld, omdat hij bijna niet naar buiten kon of durfde te gaan en hij grote delen van de dag alleen thuis zat.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij de door hem geleden immateriële schade voor zover deze het gevolg is van lichamelijk letsel voldoende heeft gemotiveerd, zodat dit deel van de vordering voor vergoeding in aanmerking komt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof derhalve voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn mededaders rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof stelt de geleden schade naar billijkheid vast op een bedrag van
€ 1.250,00.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro)ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s)
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig)dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 augustus 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. N.A. Schimmel en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 december 2019.