ECLI:NL:GHAMS:2019:4703

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
23-001888-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van mishandeling van vriendin met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2018. De verdachte, geboren in Suriname in 1970, was aangeklaagd voor mishandeling van zijn vriendin op 28 juli 2017 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan, stompen en duwen van de vriendin, wat resulteerde in letsel. Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 januari 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waardoor hij voor het primair ten laste gelegde werd vrijgesproken. Echter, het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had zijn vriendin met kracht geduwd, waardoor zij tegen een deur viel en letsel opliep. Het hof verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte zich had kunnen onttrekken aan de situatie. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001888-18
datum uitspraak: 6 februari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-684347-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1970,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 28 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (zijn vriendin) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) voornoemde [slachtoffer]
- in/tegen haar gezicht, in elk geval tegen haar lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) - bij haar kaak, in elk geval bij haar lichaam heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens)
- eenmaal of meermalen tegen haar lichaam heeft geduwd (waardoor voornoemde [slachtoffer] met haar hoofd, in elk geval met haar lichaam tegen een deur is gevallen);
subsidiair:
hij op of omstreeks 28 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (zijn vriendin), [slachtoffer], heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het (met kracht)
- slaan en/of stompen in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens)
- vastpakken en/of vasthouden van de kaak, in elk geval van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens)
- eenmaal of meermalen duwen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] (waardoor voornoemde [slachtoffer] met haar hoofd, in elk geval met haar lichaam tegen een deur is gevallen).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Primair ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, nu niet is gebleken dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De opsteller van de tenlastelegging heeft, gelet op de toevoeging ‘zijn vriendin’ en het mede vermelden van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht onder de tekst van het subsidiair ten laste gelegde, kennelijk beoogd om ook het strafverzwarende element ‘levensgezel’ ten laste te leggen.
Uit het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de verdachte en het slachtoffer op 28 juli 2017 niet samenwoonden. Ook overigens is niet gebleken dat zij toen een dermate nauwe persoonlijke betrekking hadden die vergelijkbaar was met die van echtgenoten of geregistreerde partners. Nu het slachtoffer op dat moment niet kon worden aangemerkt als levensgezel van de verdachte, als bedoeld in artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht, zal de verdachte van die strafverzwarende omstandigheid worden vrijgesproken.

Gevoerde verweren

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde nu hij geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van letsel aan [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]).
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde mishandeling omdat hem een beroep op noodweer toekomt. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, te weten een duw door [slachtoffer]. Dat de verdachte daarop haar een duw heeft gegeven als reactie op het door [slachtoffer] gepleegde geweld was geboden en noodzakelijk, waarbij hij het juiste middel op de juiste wijze heeft gehanteerd, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het primaire standpunt overweegt het hof als volgt.
Op grond van de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van de verdachte stelt het hof het volgende vast. De verdachte en zijn vriendin [slachtoffer] hadden tijdens een uitstapje veel alcohol gedronken. Op weg naar huis hebben zij ruzie gekregen. De verdachte heeft [slachtoffer] in haar woning met kracht geduwd, wat hij heeft aangeduid als:
een slinger gegeven. Ten gevolge van deze duw is [slachtoffer] op de grond gevallen waarbij zij in haar val met haar achterhoofd een openstaande deur heeft geraakt, waarna zij hevige pijn in en op haar hoofd voelde. De politie heeft haar flink bloedend in haar huis aangetroffen.
Door in de woonkamer een onder invloed van drank zijnde vrouw met kracht
een slingerte geven, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou vallen en dat daarbij letsel zou ontstaan.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt overweegt het hof als volgt.
Het beroep op noodweer wordt verworpen. Ook indien wordt uitgegaan van de stelling dat [slachtoffer] de verdachte eerst heeft geduwd en daarmee sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, is niet voldaan aan de subsidiariteitseis.
Blijkens de geschetste situatie had de verdachte zich aan de aanranding kunnen en moeten onttrekken, hij had immers door de geopende kamerdeur het vertrek uit kunnen lopen. Er bestond dan ook geen noodzaak tot verdediging.
De tot vrijspraak strekkende verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 28 juli 2017 te Amsterdam zijn vriendin [slachtoffer] heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het met kracht duwen tegen het lichaam van [slachtoffer], waardoor [slachtoffer] met haar hoofd tegen een deur is gevallen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 30 uren voorwaardelijk, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht, in het geval van een bewezenverklaring, de verdachte geen straf op te leggen, of hem tot een geringe voorwaardelijke (taak)straf te veroordelen. De verdachte heeft inmiddels weer een goede realtie met [slachtoffer] en zij willen deze zaak achter zich laten. Bovendien heeft de verdachte werk en rust gevonden. Enige straf in onvoorwaardelijke zin zou deze ontwikkelingen kunnen doorkruisen, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn vriendin door haar in haar woonkamer met kracht een duw te geven. Hierdoor heeft het slachtoffer niet alleen pijn ondervonden, maar is bovendien een flink bloedende wond ontstaan. Hoewel de verdachte stelt dat hij 112 heeft gebeld, is hij voordat de hulpdiensten waren gearriveerd al vertrokken en heeft hij haar aan haar lot overgelaten. Ook als de aangeefster heeft gezegd dat hij weg moest gaan, is dat in een dergelijke situatie ongepast. Zij was immers dronken en gewond en op dat moment stond nog niet vast hoe ernstig haar letsel was. Het hof rekent dit de verdachte aan. Het hof acht het voorgaande des te kwalijker nu de verdachte op geen enkele wijze er blijk van heeft gegeven de strafwaardigheid van zijn handelen in te zien.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 januari 2019 is hij eerder veelvuldig ter zake van mishandeling onherroepelijk veroordeeld en zelfs één keer eerder veroordeeld ter zake van mishandeling van hetzelfde slachtoffer. Dit heeft de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden zich wederom aan eenzelfde feit schuldig te maken.
Om te verdachte in te prenten zich in de toekomst te onthouden van het plegen van dergelijke feiten, acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur noodzakelijk.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. N.A. Schimmel en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. J.G.W.M. Lut, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 februari 2019.
mr. J.G.W.M. Lut is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]