ECLI:NL:GHAMS:2019:4698

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
23-003031-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging tijdens evenement op het Amstelveld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Roemenië, was beschuldigd van diefstal in vereniging, specifiek zakkenrollerij, gepleegd tijdens een evenement op het Amstelveld in Amsterdam op 4 augustus 2018. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van 17 augustus 2018, waarin de verdachte was veroordeeld tot een geldboete. Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 januari 2019 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij het hof de tenlastelegging verbeterde en de verdachte niet in zijn verdediging geschaad werd geacht.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte meerdere telefoons en bankpassen heeft weggenomen van verschillende slachtoffers tijdens het evenement. De verdachte werd op heterdaad betrapt, waarbij gestolen goederen bij hem en zijn medeverdachte werden aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal, en dat er geen aannemelijke verklaring was voor zijn bezit van de gestolen goederen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging nam.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade had geleden, toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schadevergoeding, die werd vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van zakkenrollerij, vooral tijdens evenementen, en de noodzaak van een hoge straf ter preventie van dergelijke misdrijven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003031-18
datum uitspraak: 6 februari 2019
VERSTEK (niet gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-702254-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij in of omstreeks de periode van 4 augustus tot en met 5 augustus te Amsterdam (meermalen) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen telefoons en/of bankpassen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan:
- [benadeelde 1],
- [benadeelde 2],
- [benadeelde 3],
- [benadeelde 4],
- [benadeelde 5],
- [benadeelde 6],
- [benadeelde 7] en/of
- [benadeelde 8], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 4 augustus tot en met 5 augustus te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telefoons en bankpassen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 4 augustus tot en met 5 augustus te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk telefoons en bankpassen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan:
- [benadeelde 1],
- [benadeelde 2],
- [benadeelde 3],
- [benadeelde 4],
- [benadeelde 5],
- [benadeelde 6],
- [benadeelde 7] en/of
- [benadeelde 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Gelet op de inhoud van het procesdossier is het de kennelijke bedoeling van de opsteller van de tenlastelegging geweest om het verwijt te formuleren dat de verdachte zich in de periode van 4 augustus tot en met 5 augustus
2018schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde gedragingen.
Nu door of namens de verdachte op dit onderdeel in eerste aanleg geen verweer is gevoerd, stelt het hof vast dat daarover voor de verdachte geen onduidelijkheid heeft bestaan.
Op grond van het voorgaande zal het hof de tenlastelegging verbeterd lezen in dier voege dat het in de tenlastelegging na ‘5 augustus’ steeds het jaartal ‘2018’ zal opnemen. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting door deze verbetering niet in zijn verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Volgens vaste jurisprudentie kan het enkel voorhanden hebben van gestolen goederen niet zonder meer de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte deze goederen heeft gestolen. Het zijn de overige feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de betekenis van het voorhanden hebben van die goederen relevant zijn.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vast:
- Op 4 augustus 2018 zijn tussen 23:00 uur en 23:30 uur acht telefoons en twee bankpasjes van verschillende aangeefsters weggenomen, die zich op dat moment op het Amstelveld in Amsterdam bevonden. Daar vond een evenement plaats in het kader van Gay Pride.
- Nadat aangeefster [benadeelde 5] omstreeks 23:30 uur merkte dat haar telefoon weg was, is zij direct de locatie van haar telefoon gaan volgen door middel van
Find My iPhone.
- Omstreeks 23:35 uur heeft aangeefster [benadeelde 5] de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aangesproken, die in opvolging van [benadeelde 5] en eveneens met gebruik van
Find My iPhonede locatie van haar telefoon op de fiets hebben gevolgd.
- Op het moment dat de locatie van de telefoon de kruising van de Amsteldijk met de Ceintuurbaan naderde, zijn de verbalisanten de Amsteldijk opgereden waar zij slechts 4 personen op straat zagen, waaronder de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte].
- Omstreeks 23.40 uur heeft een verbalisant de verdachte en [medeverdachte] gesommeerd plaats te nemen op een portiektrapje.
- Een verbalisant heeft gezien dat de medeverdachte [medeverdachte] met zijn rechterhand de schoudertas opende, waarop de verbalisant hem sommeerde zijn handen op de knieën te laten. Dit gebeurde nogmaals.
- Nadat verbalisant [verbalisant 1] door middel van
Find My iPhoneeen geluid afspeelde hoorde hij direct meermalen geluid afgaan bij de (tas van de) medeverdachte.
- In die schoudertas van de medeverdachte [medeverdachte] zijn de telefoons van de zeven aangeefsters gevonden en een telefoon toebehorende aan [benadeelde 8].
- De verdachte is gezien terwijl hij met zijn handen in zijn jas en broekzakken ging en hurkte tot vlak boven een plantenperkje. Hij hield zijn vingers eerst samengeknepen bij elkaar en strekte daarna zijn vingers. Direct hierop werden in het perkje de bankpasjes van de aangeefsters [benadeelde 6] en [benadeelde 1] aangetroffen.
Het hof acht genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, redengevend voor het bewijs dat de verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal van verschillende telefoons en bankpassen. Hierbij heeft het hof met name acht geslagen op:
  • de zeer korte tijd tussen het grote aantal diefstallen, allemaal op het Amstelveld en het vervolgens bij elk van de verdachten aantreffen van de zojuist gestolen telefoons en bankpasjes,
  • het aantreffen van de verdachten in elkaars gezelschap
  • het gedrag van elk van de verdachten na hun staande houding met betrekking tot de goederen en tenslotte
  • de omstandigheid dat de verdachte de gestolen bankpasjes bij zich had en de medeverdachte de gestolen telefoons, hetgeen tevens wijst op onderling overleg en nauwe samenwerking.
Van de verdachte mag in dat geval een die redengevendheid ontzenuwende verklaring worden verwacht.
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij samen met de medeverdachte een oude tas op straat vond, naast een rij containers. Omdat ze geen plek hadden om hun documenten in te doen, heeft de medeverdachte de tas meegenomen. Hij wist niet wat er in die tas zat, maar hem is gezegd dat er telefoons in de tas zijn gevonden.
Het door de verdachte opgeworpen alternatieve scenario acht het hof niet aannemelijk geworden, aangezien hij dat op geen enkele wijze van enig verifieerbaar aanknopingspunt heeft voorzien en dit scenario op belangrijke punten wordt tegengesproken door de medeverdachte. Bovendien wordt hiermee niet verklaard op welke wijze de verdachte in het bezit is gekomen van de bankpasjes op naam van anderen.
Nu de verdachte geen redelijke, verifieerbare, voornoemde redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, kan het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen als na te melden, met inbegrip van het verwijt dat de verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315).

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij in de periode van 4 augustus tot en met 5 augustus 2018 te Amsterdam (meermalen) tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen telefoons en bankpassen, toebehorende aan:
- [benadeelde 1],
- [benadeelde 2],
- [benadeelde 3],
- [benadeelde 4],
- [benadeelde 5],
- [benadeelde 6],
- [benadeelde 7] en
- [benadeelde 8].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg meer subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 150,-, subsidiair 3 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte in zeer kort tijdsbestek op grote schaal op uiterst brutale wijze schuldig gemaakt aan zakkenrollerij tijdens een evenement op het Amstelveld in het kader van Gay Pride Amsterdam. Daarbij heeft hij samen met de medeverdachte van een groot aantal nietsvermoedende feestgangers hun kostbare iPhones en/of bankpassen afhandig gemaakt, waarbij zij zich kennelijk enkel door hun eigen financiële gewin hebben laten leiden. Zakkenrollerij is een ware plaag in de stad Amsterdam, met name tijdens evenementen zoals deze, en is bovendien een misdrijf dat bij de benadeelden hinder, schade en gevoelens van onveiligheid kan veroorzaken en gevoelens van angst in de samenleving kan versterken. Blijkens zijn handelen heeft de verdachte geen enkel respect voor andermans eigendommen. Het hof is van oordeel dat bij een dergelijke strooptocht uit oogpunt van generale en speciale preventie een hoge gevangenisstraf passend en geboden is. Gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden kan niet worden volstaan met een lagere vrijheidsbenemende straf, zoals de advocaat-generaal had geëist.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 januari 2019 is hij eerder ter zake van een vermogensdelict onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 176,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 169,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2018.
Het hof zal bepalen dat de verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor vergoeding van de schade.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 176,50 (honderdzesenzeventig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 4], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 176,50 (honderdzesenzeventig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 januari 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. N.A. Schimmel en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. J.G.W.M. Lut, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 februari 2019.
mr. J.G.W.M. Lut is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]