ECLI:NL:GHAMS:2019:4687

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
23-004582-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door schoonmaakster uit hotelkamer van studente

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een schoonmaakster, is beschuldigd van diefstal van € 2.500 uit de hotelkamer van een studente. De diefstal vond plaats op 25 april 2017, terwijl de studente voor een lange periode in het hotel verbleef. De verdachte had toegang tot de kamer via een pas die zij in het kader van haar werkzaamheden als schoonmaakster gebruikte. De aangeefster verklaarde dat zij op 23 april 2017 een sealbag met daarin € 5.000 in haar kamer had gelegd, waarvan op 26 april 2017 € 2.500 was verdwenen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich zonder legitieme reden toegang tot de kamer had verschaft en dat zij het geldbedrag had weggenomen. De verdachte had eerder een strafblad voor soortgelijke feiten, wat meegewogen werd in de strafmaat. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken op, waarbij de ernst van de diefstal en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging werden genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004582-18
datum uitspraak: 10 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-118937-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1968,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstraaks 25 april 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 2500 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken omdat de aangifte onvoldoende steun vindt in het dossier.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken vanwege gebrek aan bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet bewezen is dat de aangeefster € 5.000 op haar kamer aanwezig heeft gehad en dat de verdachte een goede reden had om in die kamer te zijn, namelijk om schoon te maken.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 23 april 2017 een sealbag met daarin € 5.000 in een bureaulade op haar kamer in het [hotel] te Amsterdam had gelegd en dat zij op 26 april 2017 ontdekte dat er
€ 2.500 uit de sealbag was verdwenen. Het hof heeft geen aanleiding aan deze verklaring te twijfelen, zodat vaststaat dat in de periode van 23 april 2017 tot en met 26 april 2017 € 2.500 uit de hotelkamer is gestolen.
De toegang tot aangeefsters kamer kon alleen worden verkregen met gebruikmaking van een pas. Uit de loggegevens van de paslezer blijkt dat in de bewuste periode, naast met de pas van de aangeefster, met nog één andere pas op de kamer is ingelogd, en wel op 25 april 2017. Die dag had de verdachte in het kader van haar werkzaamheden als schoonmaakster in het [hotel] de beschikking over deze specifieke pas. Hiermee staat vast dat de verdachte de betreffende kamerdeur heeft geopend. Dit wordt ook niet door de verdachte ontkend. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij immers verklaard dat zij in de kamer is geweest. Als reden daarvoor heeft zij opgegeven dat deze kamer op de schoonmaaklijst van het hotel stond en dat zij dus in de kamer moest schoonmaken. Het hof schuift deze lezing als ongeloofwaardig terzijde. Uit de verklaringen van de aangeefster en getuige [getuige] (werkzaam bij het [hotel]) blijkt namelijk dat het ging om een kamer ‘zonder schoonmaak’. Hieruit volgt dat de verdachte zich de toegang tot de betreffende kamer heeft verschaft zonder legaal doel. Nu de verdachte, naast de aangeefster, de enige is geweest die in de bewuste periode in de kamer van aangeefster is geweest, kan het niet anders zijn dan dat zij het geldbedrag heeft weggenomen.
Dit vindt overigens bevestiging in de bekennende verklaring van de verdachte die zij kort na de melding door de aangeefster tegenover de manager van het hotel heeft afgelegd. Tijdens dat gesprek heeft de verdachte ook tegen hem gezegd dat ze veel schulden had, hetgeen past bij haar verklaringen over haar schuldenproblematiek bij de eerste rechter en tegenover het hof. Dat de verdachte, zoals zij ter terechtzitting in hoger beroep heeft betoogd, toen enkel heeft gezegd wat de manager wilde horen, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig, reeds omdat zij door een bekennende verklaring juist haar werk in het hotel in gevaar bracht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 25 april 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 2.500 euro, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte van 28 april 2017, met nummer PL1300-2017088229-1, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 4-5). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 april 2017 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
In verband met mijn studie verblijf ik voor tien maanden in het [hotel] te Amsterdam. Ik heb daar kamer [nummer 1]. Ik heb geen house keeping contract. Ik hou er niet van als er onbekenden in mijn privé omgeving komen. Ik ben de enige die toegang heeft tot mijn kamer. Er is geen andere manier om mijn kamer te betreden dan door de deur van mijn kamer.
Op 23 april 2017 heb ik € 5.000 in een plastic sealbag gedaan. Ik heb de sealbag in een la van mijn bureau gestopt. Het betrof de bovenste lade waar ik ook mijn boeken bewaar. De sealbag zat tussen mijn boeken. Alvorens de sealbag met geld te verstoppen, heb ik het (geld) geteld. Op 26 april 2017 wilde ik het geld naar de bank brengen om het te storten. Tot mijn schrik kwam ik erachter dat het maar de helft van mijn geld was, dus € 2.500.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van 27 april 2017, met nummer PL1300-2017088229-2, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (p. 6-7). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten:
Op 27 april 2017 spraken wij met [naam], manager van [hotel] ([adres 2] te Amsterdam). [naam] verklaarde: “Afgelopen dinsdag (
het hof begrijpt: 25 april 2017) is er een diefstal gepleegd uit een hotelkamer. Er is een bedrag van 2500 euro weggenomen. Na een klein onderzoek kwam ik uit op een medewerkster
(het hof begrijpt: de verdachte)die zich bevond op kamers waar zij niets te zoeken had. Ik heb haar geroepen om een gesprek te voeren. Tijdens het gesprek gaf zij aan dat ze geld had weggenomen uit de hotelkamer en dat ze veel schulden had”.
De verdachte bleek te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1968.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 22 mei 2017, met nummer PL1300-2017088229-3, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (p. 8-9). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 mei 2017 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [getuige]:
Het gaat om een diefstal waarbij een groot geldbedrag is gestolen van kamer [nummer 1]. Dit betreft een studentenkamer zonder schoonmaak. Nadat de huurster van de kamer ons over de diefstal had verteld, zijn mijn collega (
het hof begrijpt: [naam]) en ik een onderzoek gestart. Elke kamer heeft een paslezer om toegang te krijgen tot de kamer. Deze gegevens worden gelogd en zijn voor ons opvraagbaar. Wij hebben de loggegevens van de desbetreffende kamer bekeken en zagen dat er in de periode dat de diefstal heeft plaatsgevonden, naast de pas van de huurster, nog één andere pas op de kamer heeft ingelogd. Wij zagen dat dit een pas was die door onze schoonmakers wordt gebruikt. Dit zijn passen waar de schoonmakers op intekenen. Na controle in het intekenschema bleek de pas tijdens de diefstal in het bezit te zijn geweest van schoonmaakster [verdachte]. Ik geef u hierbij een kopie van het intekenschema. De volledige gegevens van deze schoonmaakster heeft mijn collega als het goed is al aan U gegeven.
4.
Een geschrift, zijnde een lijst sleuteluitgifte. Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[hotel]
Datum: 25 april 2017
Medewerker: [verdachte]
Sleutelnummer: [nummer 2]
5.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2019. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 25 april 2017 ben ik in de kamer van aangeefster geweest. Ik werkte toen bij [hotel]. Van het bedrijf krijg je een pasje of een sleutel om de kamerdeuren mee te openen. Ik had altijd nummer [nummer 2]. Ik heb inderdaad tegen de manager gezegd dat ik het geld had gestolen en dat ik schulden had.
Bewijsmiddel 4 is een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering en is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag en een taakstraf voor de duur van 120 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal. Zij heeft € 2.500 weggenomen uit de hotelkamer waar de studente voor een lange periode verbleef. Door zo te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer, het eigendomsrecht en gevoel van veiligheid van de aangeefster. Dat de hotelkamer waartoe de verdachte zich de toegang heeft verschaft feitelijk als woning werd gebruikt, weegt het hof in haar nadeel. De verdachte heeft het vertrouwen, dat een werkgever en een hotelgast in het schoonmaakpersoneel mogen hebben, op grove wijze beschaamd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 november 2019 is zij eerder onherroepelijk veroordeeld voor diefstal uit een woning. Dat de verdachte hier geen lering uit heeft getrokken, weegt eveneens in haar nadeel.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen voor insluiping plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor recidivisten een gevangenisstraf van drie maanden genoemd. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte een baan heeft en zorg draagt voor drie kinderen, zodat het hof op dit moment een vrijheidsbeneming niet wenselijk acht. Daarom zal het hof overgaan tot het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Zo wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking wordt gebracht, terwijl de verdachte anderzijds hopelijk een stok achter de deur ervaart om er voor te zorgen dat zij zich in de toekomst niet opnieuw schuldig maakt aan het plegen van enig strafbaar feit.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. W.M.C. Tilleman en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 december 2019.
mr. H.M.J. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.