ECLI:NL:GHAMS:2019:4678

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
23-001005-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging en belaging van ex-partner

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van bedreiging en belaging van zijn ex-partner. De tenlastelegging omvatte het versturen van een grote hoeveelheid bedreigende berichten, waaronder expliciete dreigementen zoals 'ik ga je doodmaken' en 'ik ga je de kanker intrappen'. De aangeefster had eerder haar klacht over belaging ingetrokken, maar dit stond de vervolging voor bedreiging niet in de weg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 13 september 2017 tot en met 7 oktober 2017 in Nederland de aangeefster heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en het feit dat de verdachte en de aangeefster inmiddels weer een relatie hebben. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001005-19
datum uitspraak: 7 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-198690-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2019 en 7 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (meermalen, telkens) in of omstreeks de periode van 13 september 2017 tot en met 7 oktober 2017 te Amsterdam, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte;
- naar die [slachtoffer] een grote hoeveelheid (beledigende en/of bedreigende en/of vervelende) berichten gestuurd (met onder andere de teksten "ik ga je doodmaken" en/of "ik ga je stem weghalen" en/of "ik ga je de kanker intrappen" en/of "ik haal al je tanden uit je kankerbek" en/of "kga je leven verzieken" en/of "kga je ruïneren tot je verhusit A kk snol" en/of "kk hoer maak je af" en/of "en sla je kapot")
- die [slachtoffer] gedreigd om erotisch getinte filmpjes openbaar te maken en/of
- die [slachtoffer] (telkens) aan groepsapp's toe te voegen (teneinde die [slachtoffer] wederom te kunnen beledigen en/of bedreigen en/of belagen) en/of
- die [slachtoffer] (zeer) frequent (anoniem) te bellen en/of
- meermalen die [slachtoffer] bij haar huis op te wachten.
2.
hij (meermalen, telkens) in of omstreeks de periode van 13 september 2017 tot en met 7 oktober 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] (onder meer) dreigend een grote hoeveelheid berichten te sturen, luidende (onder meer) "ik ga je doodmaken" en/of "ik ga je stem weghalen" en/of "ik ga je de kanker intrappen" en/of "ik haal al je tanden uit je kankerbek" en/of "kga je leven verzieken" en/of "kga je ruïneren tot je verhusit A kk snol"", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen anders dan in de aangehaalde berichten, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Omvang van het hoger beroep

Bij het vonnis waarvan beroep is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte terzake van de onder 1 tenlastegelegde belaging op de grond dat voldoende aannemelijk is geworden dat de aangeefster [slachtoffer] niet heeft gewild dat de verdachte strafrechtelijk zou worden vervolgd, zodat niet is voldaan aan het klachtvereiste van artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft aanvankelijk onbeperkt hoger beroep doen instellen tegen dit vonnis. Bij akte van 9 oktober 2019 heeft de verdachte het hoger beroep, voor zover dat ziet op het onder 1 tenlastegelegde, (partieel) laten intrekken. Over dat laatste feit heeft het hof in hoger beroep dus niet meer te oordelen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter. Daarbij wordt in het bijzonder aangetekend dat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat het onder 2 tenlastegelegde in Amsterdam is begaan, maar wel dat dit in Nederland is gebeurd.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging van de verdachte terzake van de onder 2 tenlastegelegde bedreigingen enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn, aangezien de aangeefster [slachtoffer] uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat zij niet wilde dat tot vervolging zou worden overgaan. Daarbij is erop gewezen dat de onder 2 tenlastegelegde bedreigingen ook deel uitmaken van de belaging die onder 1 was tenlastegelegd. Daarnaast was de verdachte indertijd net meerderjarig en hebben de aangeefster en hij inmiddels weer een intieme relatie met elkaar. Het openbaar ministerie behoort daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de tegen de verdachte ingestelde strafvervolging terzake van het onder 2 tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Met de politierechter neemt het hof als vaststaand aan dat de aangeefster zich op 6 oktober 2017 bij de politie heeft vervoegd, omdat zij werd lastig gevallen door haar toenmalige ex-vriend en er over inzat dat hij foto’s en filmpjes waarop zij te zien was openbaar zou maken; zij wilde van één en ander melding doen en om hulp vragen. Daarop is haar te verstaan gegeven dat de politie haar (beter) kon helpen als zij aangifte (naar het hof begrijpt: en klacht) zou doen en dat zij - in haar herinnering - acht of negen dagen bedenktijd had. Hierop heeft zij (op 6 oktober 2017) aangifte én klacht gedaan van belaging, die er onder meer uit bestond dat de verdachte haar in onder meer WhatsApp-gesprekken - in haar woorden - schokkende bedreigingen aandeed, zoals “Ik ga je de kanker intrappen”, “Ik ga je doodmaken” en “Ik ga vastzitten voor jou”. Daarbij maakte zij melding van gedragingen en uitlatingen van de verdachte waaruit kan worden afgeleid dat hij over een vuurwapen beschikte. In de aangifte staat vermeld dat zij de schade op de verdachte wenste te verhalen. De aangeefster was uitgelegd gegeven dat de politie niets met naar aangifte (het hof: van belaging) zou doen, als zij binnen die acht of negen dagen een brief stuurde naar de officier van justitie. Zij had naar eigen zeggen voor zichzelf besloten dat zij de officier van justitie zou vragen de verdachte niet te vervolgen als het in de dagen na de aangifte rustig zou blijven. Op 7 oktober 2017 is de verdachte aangehouden terzake van bedreiging. Zoals al bleek, is de verdachte daarna vervolgd terzake van belaging en bedreiging en is de officier van justitie terzake van dat eerste feit niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, omdat - kort gezegd - materieel niet was voldaan aan het klachtvereiste.
In artikel 167, eerste lid, Sv is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval kan zich voordoen wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Dat de aangeefster na het doen van aangifte heeft verklaard nimmer te hebben gewild dat de verdachte strafrechtelijk zou worden vervolgd, kan naar het oordeel van het hof niet gelden als een dergelijk uitzonderlijk geval. De omstandigheid dat de officier van justitie uit de aangifte van de aangeefster van belaging – een klachtdelict – kennis heeft gekregen van bedreiging – een misdrijf dat (ook in dit geval) ambtshalve vervolgbaar is – stond evenmin aan de vervolging van de verdachte terzake van dat tweede delict in de weg. Hetgeen de raadsman verder naar voren heeft gebracht dwingt ook niet tot een andere uitkomst. Het verweer wordt daarom verworpen.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft op de terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De aan de verdachte toegeschreven uitlatingen moeten geplaatst worden tegen de achtergrond van een emotionele relatie met de aangeefster, waarin over en weer ongepaste uitlatingen werden gedaan. Weliswaar heeft de aangeefster de uitlatingen van de verdachte als vervelend ervaren, maar uit haar verklaringen kan niet worden afgeleid dat zij zich bedreigd heeft gevoeld of angst voor de verdachte heeft gehad. Wel blijkt daaruit dat zij nooit de vervolging van de verdachte heeft gewild en dat de relatie weer is hersteld. Van strafbare bedreigingen kan in dit licht niet worden gesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte in de ten laste gelegde periode een reeks berichten aan de aangeefster heeft gestuurd. Een deel daarvan is in de tenlastelegging opgenomen. De inhoud van die berichten is bedreigend, nu daarin is opgenomen dat de verdachte de aangeefster gaat ‘doodmaken’ en ‘de kanker intrappen’ (het hof begrijpt: in elkaar slaan) en haar ‘tanden uit haar bek gaat halen’ (het hof begrijpt: haar tanden uit haar mond wil slaan). Deze bedreigingen zijn van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan, te weten na een verbreking van een liefdesrelatie die de verdachte niet kon verkroppen, dat bij de aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen laten of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Niet vereist is dat de aangeefster daarvoor daadwerkelijk bang is geweest. Dat de verdachte zijn uitlatingen mogelijk heeft gedaan in een emotionele episode waarin over en weer ongepaste uitlatingen werden gedaan, maakt niet dat daaraan het bedreigende karakter wordt ontnomen. Dit geldt eveneens voor de omstandigheid dat de verdachte en de aangeefster inmiddels hun relatie weer hebben hervat. Het verweer wordt daarom verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 13 september 2017 tot en met 7 oktober 2017 in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door haar dreigende berichten te sturen, luidende "ik ga je doodmaken" en "ik ga je stem weghalen" en "ik ga je de kanker intrappen" en "ik haal al je tanden uit je kk bek" en "kga je leven verzieken" en "kga je ruïneren tot je verhuist A kk snol", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 25 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte bij een bewezenverklaring schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel en heeft daarbij gewezen op het tijdsverloop, de jonge leeftijd van de verdachte, de wens van de aangeefster met betrekking tot de vervolging en de omstandigheid dat de relatie tussen haar en de verdachte is hervat.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich herhaaldelijk schuldig gemaakt aan het bedreigen van zijn toenmalige ex-vriendin door haar angstaanjagende en indringende berichten te sturen. Door zo te handelen heeft hij een inbreuk gemaakt op haar persoonlijke vrijheid.
Het hof heeft verder gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Daarbij gaat het geregeld om taakstraffen van serieus te nemen omvang. Die vormen voor het hof het uitgangspunt. De door de verdachte geuite bedreigingen zijn voorts zodanig van aard en in getal dat hem een schuldigverklaring zonder oplegging van enige straf of maatregel niet toekomt. Wel zal het hof rekening houden met de omstandigheid dat de verdachte en het slachtoffer weer bij elkaar zijn en zij niet heeft gewild dat de verdachte strafrechtelijk veroordeeld zou worden, door de op te leggen taakstraf in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen. Daarmee wordt tevens beoogd de verdachte ervan te weerhouden dat hij zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan soortgelijke of andere strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.R.O Mooy en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint en mr. L. Pothast, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 november 2019.