ECLI:NL:GHAMS:2019:4677

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
23-003663-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van echtgenoot

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van mishandeling van zijn toenmalige echtgenoot op 13 oktober 2016 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van geweld, waaronder het vastpakken en knijpen van de polsen, hals en kaak van de aangeefster. Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 oktober 2019 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de aangeefster gehoord, evenals de vordering van de advocaat-generaal. Het hof heeft vastgesteld dat de aangeefster, ondanks haar eerdere verklaring dat zij geen letsel had opgelopen, bij de raadsheer-commissaris onder ede had verklaard dat dit wel het geval was. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was en dat de mishandeling wettig en overtuigend bewezen was.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De straf werd voorwaardelijk opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beperkte cognitieve vaardigheden en het feit dat hij geen eerdere geweldsdocumentatie had. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de aangeefster in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte en de aangeefster inmiddels gescheiden zijn. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003663-18
datum uitspraak: 24 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-684512-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn echtgenoot, [slachtoffer] E/V [verdachte], heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen
- voornoemde [slachtoffer] bij de pols(en) te grijpen en/of vast te pakken en/of vast te houden en/of vast te knijpen en/of
- te slaan en/of te stompen tegen de arm en/of de schouder, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- voornoemde [slachtoffer] bij de nek en/of de hals en/of de keel en/of de kaak vast te pakken en/of vast te houden en/of dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden en/of
- voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of verdachtes hand op de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of te leggen en/of te houden en/of
- te slaan en/of te stompen in/tegen het gezicht en/of in/tegen het oog, in elk geval in/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de tenlastegelegde mishandeling moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft verklaard dat hij ruzie met de aangeefster [slachtoffer] had. Daarbij heeft hij alleen haar polsen vastgepakt om te verhinderen dat hij door haar geschopt werd en heeft hij zijn hand voor haar mond gehouden om te zorgen dat zij niet zou schreeuwen, hetgeen geen mishandeling oplevert. Voor aangeefsters stelling dat de verdachte haar wél heeft mishandeld bestaat onvoldoende steunbewijs. Zo zijn de in de letselverklaring beschreven verwondingen ontstaan vóór 13 oktober 2016, dit mede gelet op haar eigen aangifte waarin zij verklaart “Van vandaag 13 oktober 2016 heb ik geen letsel”.
Het hof overweegt het volgende.
De verdachte en de aangeefster [slachtoffer] waren getrouwd en woonden in hetzelfde huis. Op 13 oktober 2016 hoorde hun buurman een hoop geschreeuw en een harde klap en zag hij de aangeefster naar buiten rennen. Zij was ontzettend in paniek en riep: “politie, politie.” Vervolgens zag hij dat zij direct naar het politiebureau rende. Daar zag een politieambtenaar de aangeefster slechts op haar sokken, en volledig in paniek, het bureau in komen lopen. Zij verklaarde dat de verdachte haar hard bij haar polsen, hals en kaak had gepakt/geknepen. Door een forensisch arts is op haar hals en kaak letsel geconstateerd. Dat letsel bestond niet alleen uit een kras in de nek die blijkens de aangifte bij een eerder incident moet zijn ontstaan, maar ook uit een kraswond op de kaakrand en een bloeduitstorting in de hals. Hoewel de aangeefster tegenover de politie heeft verklaard dat zij bij het incident op 13 oktober 2016 geen letsel – maar wel pijn – had opgelopen, heeft zij bij de raadsheer-commissaris onder ede verklaard dat dit wel het geval was. Die laatste verklaring past ook bij het door de arts geconstateerde letsel. Het hof gaat met betrekking tot dit aspect dan ook van die laatste verklaring uit. Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij de aangeefster slechts rustig bij haar polsen en mond had gepakt om haar te kalmeren, ongeloofwaardig. Het verweer wordt daarom verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 oktober 2016 te Amsterdam zijn echtgenoot, [slachtoffer], heeft mishandeld door haar bij de polsen vast te pakken en bij de hals en/of de kaak vast te pakken en te knijpen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn toenmalige echtgenote in hun beider woning mishandeld. Door zo te handelen heeft hij haar lichamelijke integriteit geschonden en haar pijn en letsel bezorgd in een omgeving waar zij zich juist bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte een man is met zeer beperkte cognitieve vaardigheden. Hoewel – gelet op de ernst van het bewezen feit – in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf gerechtvaardigd zou zijn, zal het hof vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het ontbreken van enige geweldsdocumentatie, deze straf geheel in voorwaardelijke vorm opleggen. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat verdachte en zijn toenmalige vrouw inmiddels zijn gescheiden en niet meer bij elkaar wonen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. A.R.O Mooy en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint en mr. L. Pothast, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 oktober 2019.