ECLI:NL:GHAMS:2019:4676

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
23-000210-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordelingen voor het voorhanden hebben van verdovende middelen en wapens met overwegingen m.b.t. indicatieve drugstest

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van verdovende middelen en wapens. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte in zaak B niet-ontvankelijk verklaard moet worden voor zover het hoger beroep gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van MDMA, GHB, amfetamine, cocaïne, traangas en wapens. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze middelen en wapens voorhanden heeft gehad, waarbij het hof de bewijsmiddelen en verklaringen van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde in zaak A onder 1, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat hij wist dat de snorfiets uit misdrijf afkomstig was. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels positieve ontwikkelingen in zijn leven had doorgemaakt. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 60 uren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000210-17
datum uitspraak: 24 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 december 2016 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-142021-16 (A) en 15-041375-16 (B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep in zaak B

Naar het oordeel van het hof is de verdachte in zaak B onder 1 impliciet cumulatief ten laste gelegd dat hij een hoeveelheid (van 0,72 gram) van een materiaal bevattende MDMA voorhanden heeft gehad. Daarvan is hij in eerste aanleg vrijgesproken. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daardoor mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen die in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg - in zaak B - op 21 december 2016 door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte, voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
in zaak A onder 1
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een goed te weten een snorfiets (merk Kymco People S) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
in zaak A onder 2
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 44 XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 481 ml, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, en/of
- ongeveer 6,27 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Amfetamine, zijnde MDMA en/of GHB en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
in zaak B onder 1
hij op of omstreeks 26 oktober 2015 in de gemeente Beverwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4,47 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
in zaak B onder 2
hij op of omstreeks 26 oktober 2015 in de gemeente Beverwijk, in elk geval in Nederland, traangas (CS-gas), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
in zaak B onder 3
hij op of omstreeks 26 oktober 2015 in de gemeente Beverwijk, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I, onder 1, te weten een valmes en/of een wapen van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde, worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof kan niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van de bij hem aangetroffen snorfiets wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze uit misdrijf afkomstig was. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem in zaak A onder 2 ten laste is gelegd, omdat een enkele indicatieve test in dit geval onvoldoende is om vast te stellen dat het bij de verdachte aangetroffen stoffen gaat om stoffen die verboden zijn op grond van de Opiumwet. De verklaring van de verdachte dat dit het geval was, is onvoldoende betekenisvol, aangezien hij zich in de zaak onder B ook heeft vergist in de aard van de bij hem aangetroffen verdovende middelen.
Het hof stelt voorop dat een door de politie uitgevoerde indicatieve drugstest kan bijdragen aan het bewijs dat een bepaalde stof een bij de Opiumwet verboden stof is. Uit de in deze zaak door de politie uitgevoerde indicatieve tests komen sterke aanwijzingen naar voren dat een aantal van de bij de verdachte aangetroffen stoffen MDMA, GHB en amfetamine bevatten. Daar komt bij dat de verdachte kort na zijn aanhouding heeft verklaard dat hij onder andere GHB en speed bij zich had. Tijdens het vervoer naar het politiebureau heeft de verdachte op de vraag of hij zojuist drugs had gebruikt verklaard dat hij (onder andere) geblowd had, maar dat het gebruik van GHB al iets langer geleden was. Van de aangetroffen, en door de politie geteste, GHB heeft de verdachte tijdens zijn politieverhoor verklaard dat hij het zelf in het bewuste flesje heeft gedaan. Tijdens dat verhoor heeft de verdachte, die een ervaren drugsgebruiker was, nog eens bevestigd dat hij (onder andere) XTC, speed en GHB bij zich had. Bovendien blijkt uit dat verhoor dat hij de XTC-pillen gelijkend op een creditcard ook getest had, kennelijk door deze te gebruiken, en dat die van goede kwaliteit waren. Eén en ander ook in onderling verband en samenhang bezien levert naar het oordeel van het hof voldoende wettig en ook overtuigend bewijs op dat de verdachte de ten laste gelegde verdovende middelen voorhanden heeft gehad. De enkele stelling dat de verdachte zich mogelijk heeft vergist, is onvoldoende om daaraan afbreuk te doen. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrij gesproken van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde voorhanden hebben van een busje met traangas. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de inhoud van het busje niet is getest, zodat niet vastgesteld kan worden dat het traangas bevatte.
Het hof overweegt als volgt.
Op 26 oktober 2015 is bij de verdachte een spuitbusje aangetroffen met het opschrift ‘American Style Nato Super-Paralisant CS-GAS Silliarde’. De verdachte heeft verklaard dat hij dit voor zijn eigen veiligheid bij zich had. Op het busje stond tevens vermeld dat deze 80 mg ‘ortho-chloorbenzylideenmalononitril (CS)’ – beter bekend als CS-gas of traangas – bevatte. Het hof ziet geen enkel aanknopingspunt voor de enkele en verder niet onderbouwde gedachte dat de inhoud een andere betrof dat die op het opschrift stond vermeld. Het dossier, noch hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, bieden daarvoor een begin van aannemelijkheid. Het hof acht daarom boven redelijke twijfel verheven dat het bij de verdachte aangetroffen busje gevuld was met traangas. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 en in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
2.
hij op 19 juni 2016 te Zaandam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 44 pillen bevattende MDMA en
- 481 milliliter van een materiaal bevattende GHB en
- 6,27 gram van een materiaal bevattende amfetamine zijnde MDMA en GHB en amfetamine telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Zaak B
1.
hij op 26 oktober 2015 in de gemeente Beverwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 26 oktober 2015 in de gemeente Beverwijk traangas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 26 oktober 2015 in de gemeente Beverwijk een wapen van categorie I, onder 1, te weten een valmes en een wapen van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen in de zaak A onder 2 en in de zaak B onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 2 en in de zaak B onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in de zaak B onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak B onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak B onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak A onder 2 en in de zaak met parketnummer B onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, waarvan zes weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, waarvan zes weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft het hof op grond van de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dan wel te volstaan met een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een variëteit aan harddrugs. Harddrugs zijn schadelijk voor de gezondheid en vormen als zodanig een bedreiging voor de volksgezondheid. De handel in en het gebruik van verdovende middelen leiden tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een busje traangas, een valmes en een boksbeugel. Het voorhanden hebben van deze wapens levert een gevaar voor de veiligheid van personen op, zeker als dit, zoals hier het geval is, in de openbare ruimte gebeurt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 oktober 2019 is hij op 3 maart 2016 voor een op 30 oktober 2015 (en dus voor het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde) gepleegde handel/smokkel in XTC veroordeeld. Deze veroordeling is ten tijde van het wijzen van dit arrest onherroepelijk. Deze veroordeling weegt in zijn nadeel.
Gelet op de ernst van de feiten, de recidive en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, bestaat er in beginsel alle aanleiding de verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Toch zal het hof vanwege de volgende redenen hiervan afzien. Ten tijde van de thans bewezen feiten leefde de verdachte op straat en was hij verslaafd aan (hard)drugs. Inmiddels heeft zijn leven een positieve wending gekregen: hij is afgekickt, heeft een baan en hij gaat op zeer korte termijn samenwonen met zijn vriendin, met wie hij een kind heeft. Deze positieve ontwikkelingen vinden weerklank in genoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie, in die zin dat daaruit naar voren komt dat hij na 31 maart 2017 geen misdrijven heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Het hof is van oordeel dat die ontwikkelingen door een hernieuwde vrijheidsbeneming worden doorkruist. Het hof zal de verdachte daarom een gevangenisstaf in voorwaardelijke zin opleggen, waarmee enerzijds wordt beoogd hem in de gelegenheid te stellen de positieve ontwikkelingen in zijn leven voort te zetten, terwijl daarmee anderzijds wordt beoogd hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal het hof met het oog op de ernst van het feiten een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen; een geheel voorwaardelijke straf, zoals primair door de raadsvrouw wordt voorgestaan, zou voorbij gaan aan de ernst van het bewezenverklaarde. De door de advocaat-generaal geëiste straf acht het hof, mede gelet op de vrijspraak van de heling van de snorfiets en de hiervoor beschreven persoonlijke situatie van de verdachte, te zwaar.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 15-041375-16 onder 1 tenlastegelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid (van 0,72 gram) van een materiaal bevattende MDMA.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-142021-16 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-142021-16 onder 2 en in de zaak met parketnummer 15-041375-16 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-142021-16 onder 2 en in de zaak met parketnummer 15-041375-16 onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. J. Piena en mr. A.R.O Mooy, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint en mr. L. Pothast, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 oktober 2019.