ECLI:NL:GHAMS:2019:4674

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
23-002369-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging uit een auto in een parkeergarage te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van diefstal in vereniging uit een voertuig, waarbij op 29 december 2017 in een parkeergarage in Amsterdam een zonnebril en een afstandsbediening zijn weggenomen uit een BMW. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn bij de diefstal, maar het hof oordeelde dat de herkenning door de opsporingsambtenaren betrouwbaar was, gezien hun eerdere ontmoetingen met de verdachte en de duidelijke camerabeelden. Het hof concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. De opgelegde straffen door de politierechter, bestaande uit een gevangenisstraf van drie dagen en een taakstraf van 90 dagen, werden aangepast. De gevangenisstraf werd beperkt tot twee dagen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 145,00, ter compensatie van de geleden schade.

Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen en een taakstraf van 90 uren, met de verplichting om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002369-18
datum uitspraak: 3 oktober 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-018931-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 december 2017, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een voertuig (BMW met kenteken [kenteken]) heeft weggenomen, - een zonnebril van het merk RayBan en/of een afstandsbediening, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot voornoemd(e) goed(eren) heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen voornoemd(e) goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft ontkend iets met de diefstal te maken te hebben. De herkenningen van de verbalisanten van de verdachte als NN3 moeten met de nodige voorzichtigheid benaderd worden, nu de verbalisanten slechts heel algemeen hebben omschreven aan de hand van welke kenmerken zij de verdachte hebben herkend. Bovendien is de bijdrage van NN3 van onvoldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Hoogstens leveren zijn gedragingen medeplichtigheid op, maar dat is niet tenlastegelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Op 29 december 2017 zijn in een parkeergarage in Amsterdam een zonnebril en een afstandsbediening gestolen uit een auto (merk BMW) van aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 1]. Op de camerabeelden van de garage is onder meer te zien dat vijf manspersonen – in de processen-verbaal van de politie aangeduid als NN1, NN2, NN3, NN4 en NN5 – vlak na elkaar de garage binnengaan, zij duidelijk bij elkaar horen en naar/in diverse geparkeerde auto’s kijken, dat zij op enig moment richting de voornoemde BMW lopen, dat NN3 aan de achterklep van de BMW voelt, dat NN1 een aanloop neemt en richting de BMW springt (waarvan later een ruit kapot bleek te zijn), dat even later NN2 uit de richting van de BMW komt lopen met een zonnebril in zijn hand (en deze vervolgens op zijn neus zet), waarna NN1 en NN3 samen uit de richting van de auto komen lopen en NN3 een lifehammer in zijn hand heeft. NN3 is door drie opsporingsambtenaren herkend als de verdachte.
Het hof ziet geen enkele aanleiding te twijfelen aan de herkenning van NN3 als de verdachte door de opsporingsambtenaren, in aanmerking genomen dat zij de verdachte ambtshalve kenden, doordat zij hem tijdens hun dagelijkse werkzaamheden regelmatig of veelvuldig waren tegengekomen en de hiervoor beschreven camerabeelden bijzonder scherp zijn en derhalve zeer geschikt om tot een herkenning te kunnen komen.
De handelwijze van de verdachten, zoals te zien op de camerabeelden, is voor geen andere uitleg vatbaar dan dat zij gezamenlijk de garage hebben betreden met de bedoeling te bezien of en, zo ja, welke auto’s geschikt waren om daarin (tezamen en in vereniging) in te breken en goederen te stelen.
Gelet op het voorgaande is sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte. De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 december 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een voertuig (BMW met kenteken [kenteken]) heeft weggenomen een zonnebril van het merk RayBan en een afstandsbediening, toebehorend aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], waarbij hij en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door braak.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 90 dagen, subsidiair 45 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht ten voordele van de verdachte rekening te houden met de omstandigheid dat hij weer naar school gaat en een bijbaan heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met braak in een auto. Door zo te handelen heeft hij geen respect betoond voor het eigendomsrecht van een ander en is hij volledig voorbijgegaan aan de schade en overlast die hij de benadeelde(n) heeft berokkend.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 augustus 2019 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten veroordeeld, zij het dat deze veroordelingen niet onherroepelijk waren ten tijde van het onderhavige feit.
Het hof acht de door de politierechter opgelegde – en door de advocaat-generaal gevorderde – straffen gerechtvaardigd, maar zal vanwege de berekening van de aftrek van het voorarrest – de dag waarop deze is geëindigd blijft namelijk buiten beschouwing – de duur van de op te leggen gevangenisstraf beperken tot twee dagen. Hierin ligt besloten dat, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met een straf die niet (deels) vrijheidsbenemend is en voorts dat het hof in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding ziet de op te leggen straffen verder te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van twee dagen en een taakstraf voor de duur van 90 dagen passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 295,65, bestaande uit € 80,00 voor de afstandsbediening en
€ 215,65 aan reparatiekosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 145,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 145,00.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden voor een bedrag van
€ 145,00, bestaande uit € 80,00 voor de afstandsbediening en € 65,00 aan reparatiekosten, zodat de verdachte gehouden is die schade te vergoeden. Voor het overige heeft de benadeelde partij geen rechtstreekse schade geleden, nu de verzekeraar de overige (gevorderde) reparatiekosten heeft vergoed. De vordering zal voor dat deel worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 145,00 (honderdvijfenveertig euro)ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s)
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 145,00 (honderdvijfenveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis,vermeerderd met
de wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente
voor de materiële schade van € 80 op 29 december 2017, en
voor de materiële schade van € 65 op 2 januari 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 oktober 2019.