ECLI:NL:GHAMS:2019:4672

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
23-003106-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Afghanistan in 1967, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van een medewerker van de COA-locatie waar hij verbleef. De bedreiging vond plaats op 9 augustus 2018 te Amsterdam, waarbij de verdachte dreigende woorden richtte aan het slachtoffer, die hem verzocht terug te keren naar zijn eigen groep. Het hof heeft de tenlastelegging bewezen verklaard, waarbij het hof de bedreigende uitspraken van de verdachte als voldoende bewijs heeft aangemerkt. Het vonnis van de politierechter is vernietigd, en de verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn. De strafbaarheid van de verdachte is vastgesteld, en het hof heeft een gevangenisstraf van één week opgelegd, die voorwaardelijk is met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die zijn baan heeft moeten opgeven door de bedreiging. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003106-18
datum uitspraak: 3 oktober 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-158162-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortedag] 1967,
adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Leeuwarden te Leeuwarden.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een snijdende beweging langs zijn keel te maken en die voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Wacht maar tot ik je buiten zie. Je stelt niks voor. Ik sla je in elkaar. Ik verbouw je kop" en/of "Opkankeren, vieze jongen. Ik maak je kapot. We zullen het wel zien als we buiten zijn", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 augustus 2018 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling door hem dreigend de woorden toe te voegen "Wacht maar tot ik je buiten zie. Je stelt niks voor. Ik sla je in elkaar. Ik verbouw je kop" en "Opkankeren, vieze jongen. Ik maak je kapot. We zullen het wel zien als we buiten zijn", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte van 9 augustus 2018, met nummer PL1300-2018162121-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 3-5). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Ik ben als medewerker werkzaam bij het [bedrijf], adres [adres 1]. Op 9 augustus 2018 zag ik dat [verdachte] (het hof begrijpt: de (bijnaam van de) verdachte) niet in de goede groep zat. Ik heb de hulp van een beveiliger ingeroepen om samen met hem deze man terug te sturen naar de goede groep. Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen: "Wacht maar tot ik je buiten zie. Je stelt niets voor. Ik sla je in elkaar. Ik verbouw je kop". Ik bleef rustig en probeerde [verdachte] te kalmeren. Waarop ik [verdachte] tegen mij hoorde zeggen: "'Ik maak je kapot". Ik hoorde hem schreeuwen: "Opkankeren, vieze jongen. Ik maak je kapot. We zullen het wel zien als we buiten zijn". Hoewel ik wel wat gewend ben aan lastige situaties bij het [bedrijf], zat ik tijdens dit incident te trillen,
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 9 augustus 2018, met nummer PL1300-2018162121-2, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (p. 6-7). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisant afgelegde telefonische verklaring van [getuige 1]:
Op 9 augustus 2018 was ik werkzaam op het [bedrijf] ([bedrijf]), gevestigd op de [adres 1]. Ik was samen met [slachtoffer]. Wij zagen dat een bewoner, genaamd [verdachte], niet in de groep zat waar hij in hoorde. [verdachte] wordt ook wel [verdachte] genoemd. Wij hebben [verdachte] vriendelijk verzocht terug te keren naar zijn eigen groep. [slachtoffer] voerde het woord. [verdachte] riep het volgende tegen [slachtoffer]: "Je hoort niet zo tegen mij te praten, als ik buiten ben sla ik je in elkaar, ik ga je gezicht verbouwen. Ik ga je in je gezicht slaan”.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 9 augustus 2018, met nummer PL1300-2018162121-3, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (p. 8-9). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisant afgelegde telefonische verklaring van [getuige 2]:
Op 9 augustus 2018 was ik werkzaam als beveiliger in het [bedrijf] gevestigd op de [adres 1]. Toen ik aankwam in de lunchruimte zag ik [slachtoffer] en [getuige 1] bij [verdachte] staan. [slachtoffer] vroeg een aantal malen aan [verdachte] te vertrekken. Ik hoorde [verdachte] het volgende tegen [slachtoffer] zeggen: "Ik ga wel. Je moet niet zo tegen mij praten. Ik ben geen klein kind. Ik ga je afmaken als ik je buiten zie. Opkankeren!"
4.
Een proces-verbaal van aanhouding van 9 augustus 2018, met nummer PL1300-2018162132-2, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (p. 15-16). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten:
Op 9 augustus 2018 kwamen wij ter plaatste op de [adres 1]. Wij hoorden een medewerker genaamd [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) zeggen dat hij was bedreigd door een bewoner genaamd [verdachte]. Hierop hebben wij [verdachte], geboren op [geboortedag] 1967 te Afghanistan, aangehouden wegens bedreiging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, omdat hij in een andere zaak (onherroepelijk) is veroordeeld tot de ISD-maatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van een medewerker van de COA-locatie waar hij als bewoner verbleef. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat de impact voor het slachtoffer groot is geweest: hij heeft uiteindelijk een andere baan gezocht omdat hij niet meer met plezier naar zijn werk ging.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 augustus 2019 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de ernst van het feit acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van één week alleszins gerechtvaardigd en kan niet – zoals door de raadsvrouw verzocht – worden volstaan met een schuldigverklaring zonder noch met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Wel zal rekening worden gehouden met de opgelegde ISD-maatregel door de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Dit dient ook als stok achter de deur om te zorgen dat de verdachte zich na beëindiging van de ISD-maatregel niet opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 oktober 2019.