ECLI:NL:GHAMS:2019:4663

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
200.262.478/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen, maar het hof oordeelde dat de gronden voor deze verlenging ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, maar thans niet meer. De moeder had op 11 juli 2019 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 12 april 2019, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd tot 25 april 2020. De GI, Jeugdbescherming Regio Amsterdam, had op 29 augustus 2019 een verweerschrift ingediend en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2019 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de moeder, de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat er in het verleden sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige], maar dat de situatie sindsdien is verbeterd. De moeder heeft aangegeven dat de thuissituatie rustiger is geworden en dat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt op school. Het hof heeft ook de rol van de GI en de Raad in de procedure betrokken in zijn overwegingen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Noord-Holland vernietigd voor zover deze de ondertoezichtstelling na heden verlengde, maar de beschikking voor het overige bekrachtigd. Het hof heeft partijen erop gewezen dat een goede overdracht en monitoring tussen de therapeut en de school van [de minderjarige] van groot belang is, evenals het contact tussen de vader en [de minderjarige]. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter op 17 december 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.262.478/01
zaaknummer rechtbank: C/15/286223 / JU RK 19-505
beschikking van de meervoudige kamer van 17 december 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 12 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 11 juli 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 12 april 2019.
2.2
De GI heeft op 29 augustus 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 9 september 2019 met bijlage (proces-verbaal zitting eerste aanleg), ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De voorzitter heeft direct voorafgaand aan de zitting met [de minderjarige] gesproken, en, samengevat, verslag gedaan op de zitting van het besprokene.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 11 november 2019 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de waarnemend gezinsmanager en gedragsdeskundige namens de GI;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [de minderjarige] , [in] 2004 te [geboorteplaats] .
De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
In de periode van mei 2011 tot februari 2013 heeft [de minderjarige] onder toezicht gestaan.
3.3
[de minderjarige] staat sinds 25 april 2018 onder toezicht van de GI.
3.4
Parlan heeft een ongedateerd rapport opgesteld naar aanleiding van een psychologisch onderzoek bij [de minderjarige] , uitgevoerd in de periode van juni tot en met november 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] op verzoek van de GI verlengd tot 25 april 2020.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair het verzoek van de GI af te wijzen en subsidiair de duur van de ondertoezichtstelling te verkorten.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder voert - samengevat - aan dat er geen gronden zijn voor (verlenging van) de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . In april 2018 is Intensieve Ondersteuning (IO) gestart. Zoals uit de evaluatie daarvan blijkt, is de moeder de samenwerking aangegaan en is er gewerkt aan de doelen. [de minderjarige] heeft een goede samenwerkingsrelatie opgebouwd met een onafhankelijke vertrouwenspersoon op haar school en heeft creatieve therapie. Zowel de moeder als [de minderjarige] staan positief tegenover deze hulp en steun zodat een gedwongen kader niet noodzakelijk is. Daarbij is het voor de moeder niet duidelijk waaraan zij thans nog dient te werken, aldus de moeder.
5.3
De GI voert - samengevat - aan dat in het afgelopen jaar Intensieve Opvoedondersteuning is ingezet en een psychologisch onderzoek is afgerond voor [de minderjarige] . De GI heeft een andere perceptie van de samenwerking dan de moeder. Zo heeft de moeder het voor haar geadviseerde onderzoek niet doorgezet. Ook geeft zij in bijzijn van [de minderjarige] aan de creatieve therapie van [de minderjarige] onzin te vinden. Verder ziet zij het belang van een vertrouwenspersoon voor [de minderjarige] niet in, aldus de GI. Anderzijds zijn er sinds 2019 geen zorgmeldingen van huiselijk geweld meer geweest, heeft de moeder de financiële situatie op orde en gaat het goed met [de minderjarige] . De GI geeft aan van plan te zijn een verzoek te doen aan de Raad om de ondertoezichtstelling voortijdig te beëindigen.
5.4
De raad stelt zich ter zitting op het standpunt dat de gronden tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet langer aanwezig zijn.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat ten tijde van de bestreden beschikking de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling aanwezig waren. Er was destijds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] , bestaande onder meer uit een verstoorde verstandhouding met de moeder en een loyaliteitsconflict voortkomend uit de verstoorde relatie tussen de ouders. De ouders hebben een jarenlange strijd met elkaar met name over financiën en de moeder sprak in bijzijn van [de minderjarige] negatief over de vader. [de minderjarige] is herhaaldelijk getuige geweest van huiselijk geweld en er zijn zorgmeldingen bij de politie gedaan. [de minderjarige] heeft vanaf haar tweede tot haar zesde jaar bij de moeder gewoond en vanaf haar zesde jaar bij haar vader. In 2016 heeft zij een half jaar bij haar grootouders van moederszijde gewoond. Met ingang van mei 2017 woonde [de minderjarige] weer bij de moeder. In 2018 heeft ze - na een slaande ruzie met de moeder - tijdelijk opnieuw bij haar grootouders gewoond. [de minderjarige] liet opstandig gedrag zien en het lukte de moeder niet om [de minderjarige] te begrenzen. Binnen de ondertoezichtstelling is Intensieve Opvoedondersteuning (IO) ingezet en een psychologisch onderzoek van [de minderjarige] afgerond. Vanuit dat onderzoek is aan de moeder psychisch onderzoek geadviseerd. De moeder heeft dit evenwel niet doorgezet en IO is uiteindelijk gestopt wegens gebrek aan samenwerking met de ouders. Er is zodoende geen zicht verkregen op de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Die situatie was ten tijde van de bestreden beschikking actueel.
Sinds de bestreden beschikking is, zoals ter zitting in eerste aanleg aangekondigd, ingezet op versterking van [de minderjarige] zelf. Zo is [de minderjarige] met ingang van 5 juni 2019 gestart met creatieve therapie bij het Centrum voor Kindertherapie. Zij heeft daarover aan de voorzitter verklaard dat zij daar baat bij heeft en de therapie, ook na de huidige duur tot april 2020, wil voortzetten. [de minderjarige] heeft verder verklaard dat het thuis nu rustiger is en dat zij bij de moeder wil blijven wonen. De moeder heeft ter zitting verklaard [de minderjarige] vrij te laten in haar keuze om al dan niet met therapie door te gaan. De moeder heeft voorts ter zitting verklaard dat zij inmiddels gedurende 20 tot 28 uur per week in de thuiszorg voor ouderen werkzaam is, dat zij daarnaast studeert en dat de situatie thuis veel rustiger is geworden. [de minderjarige] houdt zich aan de regels en is vrolijker en meer ontspannen, aldus de moeder ter zitting. De vader heeft ter zitting bevestigd dat het bij de moeder thuis rustiger is geworden. Hij heeft momenteel geen contact met [de minderjarige] zelf, maar zoals zij weet staat de deur bij hem altijd voor haar open, aldus de vader ter zitting. Het hof overweegt voorts dat [de minderjarige] zich op school goed ontwikkelt en dat er geen nieuwe zorgsignalen zijn.
Het hof is van oordeel dat onder de hiervoor vermelde omstandigheden niet kan worden gezegd dat thans nog sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat de GI ter zitting heeft verklaard voornemens te zijn de raad te verzoeken de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voortijdig te beëindigen.
5.6
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, maar dat deze thans niet meer aanwezig zijn. De bestreden beschikking zal derhalve, voor zover [de minderjarige] onder toezicht is gesteld tot heden, worden bekrachtigd, maar het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal worden afgewezen voor zover het de periode vanaf heden betreft, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre. Het hof geeft partijen mee dat, zoals ter zitting besproken, het van groot belang is dat door middel van tussentijds overleg een goede overdracht en monitoring plaatsvindt tussen de therapeut en de school van [de minderjarige] . Daarnaast acht het hof contact(herstel) tussen de vader en [de minderjarige] een belangrijk aandachtspunt, in welk kader de vader in overweging wordt gegeven een actieve(re) houding jegens [de minderjarige] aan te nemen.
5.7
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 12 april 2019 voor zover daarbij de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ook na heden is verlengd, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de GI voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de periode met ingang van heden betreft af;
bekrachtigt genoemde beschikking voor het overige;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. W.F. Groos, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier en is op 17 december 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.