ECLI:NL:GHAMS:2019:4647

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
200.256.812/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van een persoon met problematische schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind van [betrokkene], die onder bewind was gesteld vanwege verkwisting en problematische schulden. De kantonrechter had eerder, op 9 februari 2016, het bewind ingesteld op verzoek van [betrokkene]. In hoger beroep verzocht [betrokkene] om de opheffing van het bewind, omdat zij van mening was dat de noodzaak daartoe niet meer bestond. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 november 2019 was [betrokkene] niet aanwezig, maar haar advocaat, mr. M.F. Achekar, en de bewindvoerder waren wel aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat [betrokkene] sinds het instellen van het bewind niet heeft meegewerkt aan de uitvoering ervan, wat heeft geleid tot een oplopende schuldenlast van € 17.920,-. De bewindvoerder heeft verklaard dat de samenwerking met [betrokkene] niet van de grond is gekomen en dat er geen vertrouwen meer is in de bewindvoerder. Het hof heeft overwogen dat, hoewel er twijfels zijn over de financiële zelfstandigheid van [betrokkene], de voortzetting van het bewind niet zinvol is, gezien de conflictueuze relatie tussen [betrokkene] en de bewindvoerder.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van [betrokkene] toegewezen, de bestreden beschikking vernietigd en het bewind per 1 maart 2020 opgeheven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.256.812/01
zaaknummer rechtbank: 7112070 EB VERZ 18-14278 BM 18180
beschikking van de meervoudige kamer van 17 december 2019 inzake
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [betrokkene] ,
advocaat: mr. M.F. Achekar te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt:
- [X] , h.o.d.n. [X] Bewindvoering;
- [A] (hierna: [A] );
- [B] (hierna: [B] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 december 2018 (hierna: de kantonrechter), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[betrokkene] is op 21 maart 2019 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking van 21 december 2018.
2.2
Bij het hof is voorts op 24 april 2019 een brief met bijlagen van de zijde van [betrokkene] van dezelfde datum ingekomen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 november 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. M.F. Achekar;
- mevrouw [X] (hierna ook te noemen: de bewindvoerder).
2.4
[betrokkene] is niet ter zitting verschenen, vanwege klachten aan haar gehoor. [A] en [B] zijn evenmin verschenen, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen.

3.De feiten

3.1
[betrokkene] is geboren [in] 1964 te Distrikt Coronie (Suriname). [A] en [B] zijn haar kinderen.
3.2
Bij beschikking van 9 februari 2016 heeft de kantonrechter op eigen verzoek van [betrokkene] de goederen die haar (zullen) toebehoren onder bewind gesteld wegens verkwisting en/of het hebben van problematische schulden, met benoeming van [X] tot bewindvoerder.
3.3
Bij de in zoverre niet bestreden beschikking is de zaak aangehouden en is [betrokkene] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 22 januari 2018 (het hof begrijpt: 22 januari 2019) een bereidverklaring van een opvolgend bewindvoerder over te leggen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [betrokkene] tot opheffing van de onderbewindstelling afgewezen.
4.2
[betrokkene] verzoekt, met vernietiging van de beschikking in zoverre, het bij beschikking van 9 februari 2016 ingestelde bewind alsnog op te heffen (het hof begrijpt: het inleidende verzoek alsnog toe te wijzen).

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.2
[betrokkene] stelt zich op het standpunt dat de gronden voor opheffing van het bewind thans aanwezig zijn. Zij voert daartoe het volgende aan. Zij functioneert beter dan ten tijde van het instellen van het bewind. Zij is in staat om met behulp van haar dochter [A] , die inmiddels bij haar woont, weer geheel zelfstandig haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. [A] ontvangt een Wajonguitkering en draagt zorg voor de meeste huishoudelijke kosten. Daar komt bij dat [betrokkene] geen vertrouwen meer heeft in de bewindvoerder, aangezien haar is gebleken dat sinds het instellen van het bewind er nog geen start is gemaakt met het afbetalen van de bestaande schulden. [betrokkene] staat open voor budgetbeheer door Civic Amsterdam.
5.3
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de actuele schuldenlast van [betrokkene] € 17.920,- bedraagt en dat de schulden van [betrokkene] zijn opgelopen sinds het instellen van het bewind, omdat de samenwerking tussen [betrokkene] en de bewindvoerder niet van de grond is gekomen. [betrokkene] wenst niet mee te werken aan de uitvoering van het bewind. De bewindvoerder krijgt geen informatie van [betrokkene] . Hoewel [betrokkene] naar haar mening schuldhulpverlening nodig heeft om schuldenvrij te worden, is bewind niet zinvol omdat [betrokkene] daaraan niet wil meewerken. Gelet op de houding van [betrokkene] wenst de bewindvoerder niet langer met haar samen te werken en kan zij zich vinden in de opheffing van het bewind.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat [betrokkene] van aanvang af geen medewerking heeft verleend aan de uitvoering van het bewind. Daardoor is het bewind niet van de grond gekomen en is de schuldenlast sinds het instellen van het bewind opgelopen. De verstandhouding tussen de bewindvoerder en [betrokkene] is conflictueus en een vertrouwensbasis ontbreekt. Hoewel betwijfeld kan worden of [betrokkene] inmiddels zelf – al dan niet met hulp van [A] – in staat is om haar eigen financiële belangen te behartigen en de noodzaak van het bewind, gezien de oplopende schuldenlast, nog steeds bestaat, is het hof, gelet op het voorgaande, van oordeel dat voortzetting van het bewind niet zinvol is. Het hof acht aannemelijk dat het bewind ook bij benoeming van een andere bewindvoerder niet van de grond zal komen, omdat [betrokkene] niet wenst mee te werken aan de onderbewindstelling en zelf de verantwoordelijkheid voor haar financiën wenst te dragen. Het hof zal daarom het verzoek van [betrokkene] in hoger beroep toewijzen, de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en het bewind opheffen.
5.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
heft het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] , met ingang van 1 maart 2020 op;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. M.C. Schenkeveld en
mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin als griffier, en is op
17 december 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.