ECLI:NL:GHAMS:2019:4637

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
200.253.706/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van teveel betaalde partneralimentatie na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. Het huwelijk van partijen is op 18 december 2015 ontbonden, en bij beschikking van 25 november 2015 was bepaald dat de man een maandelijkse bijdrage van € 508,- aan de vrouw zou betalen. De man heeft in hoger beroep verzocht om deze alimentatie te verlagen, onderbouwd met argumenten over zijn verminderde draagkracht door gezondheidsproblemen en een lagere winst uit zijn eenmanszaak. De vrouw heeft de stelling van de man betwist en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man door een tumor in zijn kaak en andere gezondheidsproblemen niet in staat is om dezelfde winst te behalen als voorheen. De rechtbank had eerder een winst van € 24.000,- per jaar aangenomen, maar het hof heeft dit herzien en de gemiddelde winst van de jaren 2018 en 2019 als uitgangspunt genomen, wat resulteerde in een maandelijkse alimentatie van € 208,-. Het hof heeft ook geoordeeld dat de vrouw, indien zij meer heeft ontvangen dan het nieuwe bedrag, de helft van het teveel betaalde aan de man moet terugbetalen, maar dit kan verrekend worden met toekomstige alimentatiebetalingen.

De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek, dat wijziging van alimentatie mogelijk maakt bij wijziging van omstandigheden. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en een billijke oplossing voorgesteld, waarbij de man en de vrouw ieder de helft van het teveel betaalde bedrag voor hun rekening nemen. De beschikking is openbaar uitgesproken en de uitspraak is definitief.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.253.706/01
zaaknummer rechtbank: C/15/270757 / FA RK 18-1067
beschikking van de meervoudige kamer van 17 december 2019 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] (gemeente [Z] ),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P. van Lingen te Alkmaar,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: vrouw,
advocaat: mr. M. de Geest te Heerhugowaard.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 31 oktober 2018 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 29 januari 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 31 oktober 2018.
2.2
De vrouw heeft op 8 maart 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 25 februari 2019 met bijlage, ingekomen op 27 februari 2019,
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 16 juli 2019 met bijlagen, ingekomen op 17 juli 2019,
- een journaalbericht van de zijde van de man van 16 juli 2019 met bijlagen, ingekomen op 18 juli 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 augustus 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten die pleitaantekeningen hebben overgelegd.
3. De feiten
3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Het huwelijk van partijen is op 18 december 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 25 november 2015 in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Bij beschikking van 25 november 2015 heeft de rechtbank, conform het convenant tussen partijen, bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 508,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Voorts is in deze beschikking bepaald dat voornoemde bijdrage gedurende drie jaar, te rekenen vanaf 15 oktober 2015, niet zal worden gewijzigd.
3.4
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, met wijziging in zoverre van de beschikking van 15 (het hof begrijpt: 25) november 2015, bepaald dat de man aan de vrouw als partneralimentatie dient te voldoen € 515,- per maand met ingang van 15 oktober 2018.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de man met ingang van 15 oktober 2018 geen uitkering tot het levensonderhoud aan de vrouw dient te betalen dan wel een bedrag lager dan € 515,- per maand.
4.3
De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans te bepalen dat de man aan de vrouw een zodanige bijdrage dient te leveren als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren en daarbij te bepalen dat de vrouw hetgeen zij op grond van de door het hof te wijzen beschikking wellicht teveel van de man heeft ontvangen niet aan de man hoeft terug te betalen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:401, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De rechtbank heeft overwogen dat zich met ingang van 15 oktober 2018 een dergelijke wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan. Tegen dit oordeel is geen grief gericht en het hof zal bij het oordeel van de rechtbank aansluiten.
Er moet derhalve worden beoordeeld of de door partijen in het convenant overeengekomen partneralimentatie nog voldoet aan de wettelijke maatstaven.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw behoefte heeft aan partneralimentatie en voorts dat de datum van ingang van de eventueel te wijzigen partneralimentatie 15 oktober 2018 is.
Het geschil is beperkt tot de vraag in hoeverre de man draagkracht heeft om partneralimentatie aan de vrouw te voldoen.
5.3
De man exploiteert een eenmanszaak die zich richt op het leggen van vloeren en het geschil spitst zich toe op de hoogte van de winst uit dit bedrijf die voor de berekening van zijn draagkracht in aanmerking moet worden genomen.
De man stelt dat hij als gevolg van een tumor in zijn kaak intensief is behandeld en nog steeds behandeld wordt. Hij is in 2018 en 2019 diverse malen geopereerd. Het herstel van deze behandelingen neemt geruime tijd in beslag en als gevolg van deze ziekte is hij niet langer in staat dezelfde winst te behalen als voor zijn ziekte. Naast deze ziekte heeft hij ook last van astma en heeft hij rugklachten. Mede gezien zijn leeftijd (in 2018 62 jaar) en de zwaarte van het werk als vloerenlegger is hij niet langer in staat om full time te werken. Bovendien heeft als gevolg van de medische problemen van de man een grote opdrachtgever de samenwerking met zijn bedrijf beëindigd. De man stelt dat hij niet in staat is een winst van € 24.000,- per jaar te behalen, waarvan de rechtbank ten onrechte is uitgegaan. Hij stelt dat voor de bepaling van zijn draagkracht de winst die hij in het eerste half jaar van 2019 heeft behaald maatgevend is.
5.4
De vrouw stelt dat de rechtbank op goede gronden is uitgegaan van een winst van € 24.000,- per jaar. In 2018 behaalde de man gemiddeld een winst van circa € 2.000,- per maand. Verder waren de resultaten in de jaren daarvoor nog aanzienlijk hoger. De man heeft volgens de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet langer in staat is een winst van € 24.000,- per jaar te behalen. Zij betwist dat hij in zijn werkzaamheden wordt belemmerd door astma en rugklachten.
5.5
Het hof is van oordeel dat de man met de door hem overgelegde stukken alsmede zijn verklaring ter zitting in hoger beroep voldoende heeft onderbouwd dat hij in ieder geval als gevolg van de tumor in zijn kaak en de daarvoor ondergane zware behandelingen niet langer in staat is eenzelfde aantal uren te werken als voor deze ziekte, waardoor hij geen jaarwinst kan behalen die op een vergelijkbaar niveau ligt als in de jaren vóór 2018. Voorts heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat het herstel van deze behandelingen lange tijd in beslag neemt. Hij heeft in 2018 en 2019 met wisselende frequenties werkzaamheden verricht in zijn bedrijf. Zijn winst in 2018 bedroeg volgens de overgelegde jaarrekening en aangifte inkomstenbelasting € 20.823,-. Voor het jaar 2019 heeft de man de cijfers van het eerste half jaar overgelegd. De winst in die periode bedroeg € 6.624,-. Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat de winst over het tweede half jaar 2019 substantieel zal afwijken van de winst in het eerste half jaar, zodat het hof over 2019 rekening zal houden met een jaarwinst van € 13.248,-.
Mede gezien de leeftijd van de man en de zwaarte van het werk acht het hof het niet aannemelijk dat de winst in de jaren na 2019 hoger zal zijn dan de gemiddelde winst in de jaren 2018 en 2019. Voor de berekening van zijn draagkracht zal het hof de gemiddelde winst van de jaren 2018 en 2019 ten bedrage van € 17.035,- als uitgangspunt nemen.
5.6
Met betrekking tot de overige elementen die voor de berekening van de draagkracht van de man van belang zijn overweegt het hof als volgt. De WOZ waarde van de woning van de man bedraagt € 217.000,-. De man verzet zich er niet langer tegen dat de helft van de hypotheekrente met betrekking tot de woning aan zijn partner wordt toegerekend. De rente waarmee bij de man rekening wordt gehouden bedraagt dan € 1.695,- per jaar. Ook de helft van de forfaitaire eigenaarslasten van € 95,- per maand, te weten € 48,- , wordt bij de man in aanmerking genomen. Hij heeft voldoende onderbouwd dat de premie van zijn zorgverzekering € 139,- per maand bedraagt. De vrouw heeft niet betwist dat de man zijn eigen risico van € 385,- verbruikt, zodat hiermee rekening zal worden gehouden. Hij heeft voorts onbetwist gesteld dat hij een zorgtoeslag van € 99,- per maand ontvangt, zodat het hof hiermee zal rekenen.
5.7
Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat de man met ingang van 15 oktober 2018 € 208,- per maand partneralimentatie moet betalen. De draagkrachtberekening van het hof is aan deze beschikking gehecht.
5.8
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat zij, indien de man tot de datum van deze beschikking meer heeft betaald dan in deze beschikking wordt bepaald, hetgeen zij teveel van de man heeft ontvangen niet behoeft terug te betalen.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg had de vrouw er met ingang van 15 oktober 2018 rekening mee moeten houden dat de partneralimentatie mogelijk zou worden verminderd.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat zowel de man als de vrouw een beperkt inkomen heeft. Voorts is niet gebleken dat één van beide partijen over een substantieel vermogen beschikt. Voor zover de man heeft willen stellen dat de vrouw een substantieel bedrag uit de erfenis van haar moeder heeft ontvangen verwerpt het hof deze stelling. De vrouw heeft gesteld en de man heeft niet betwist dat de vrouw geen aangifte erfbelasting heeft gedaan. Dit wijst erop dat de vrouw slechts een bescheiden bedrag uit de erfenis heeft ontvangen.
Het bovenstaande in aanmerking nemende acht het hof het aannemelijk dat hetgeen de vrouw teveel heeft ontvangen, door haar is besteed aan levensonderhoud en moeilijk terug betaald kan worden. Anderzijds is het ten aanzien van de man, die ook een laag inkomen heeft, niet redelijk om het teveel betaalde volledig voor zijn rekening te laten. Het hof acht het redelijk en billijk dat partijen ieder de helft van het teveel betaalde toe zullen dragen. Voor zover de vrouw aldus een bedrag aan de man dient terug te betalen, kan dit verrekend worden met toekomstige door de man te betalen bedragen. Gelet op de financiële positie van de vrouw acht het hof het namelijk niet uitgesloten dat zij in de problemen komt indien zij het teveel ontvangen bedrag in één keer aan de man moet terug betalen. Het hof zal daarom op grond van artikel 1:402 lid 3 BW bepalen dat het terug te betalen bedrag in termijnen mag worden voldaan, in de vorm van verrekening met de door de vrouw te ontvangen partneralimentatie. De man kan de helft van het aan hem terug te betalen bedrag aan partneralimentatie over de periode 15 oktober 2018 tot de datum van deze beschikking verrekenen met de door hem vanaf heden verschuldigde partneralimentatie met een bedrag van maximaal € 104,- per maand totdat het terug te betalen bedrag is verrekend.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw beschikkende:
bepaalt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 25 november 2015 in zoverre, dat de man aan de vrouw met ingang van 15 oktober 2018 een uitkering tot haar levensonderhoud moet voldoen van € 208,- per maand, toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw, voor zover de man vanaf 15 oktober 2018 tot de datum van deze beschikking meer heeft betaald of meer op hem is verhaald dan de in deze beschikking vastgestelde bijdrage, de helft van het teveel betaalde aan de man moet terugbetalen, in dier voege dat de man het terug te betalen bedrag in mindering kan brengen op de door hem verschuldigde uitkering tot levensonderhoud tot een bedrag van maximaal € 104,- per maand, totdat het bedrag dat de vrouw dient terug te betalen volledig zal zijn verrekend;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. G.W. Brands-Bottema en
mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier en is op
17 december 2019 uitgesproken in het openbaar.