In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinder- en partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de partneralimentatie met ingang van 1 februari 2017 op nihil te stellen en de kinderalimentatie te verlagen naar € 384,- per maand. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft dit verzoek betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds mei 2018 volledig arbeidsongeschikt is verklaard en dat zijn inkomen door het faillissement van zijn bedrijf aanzienlijk is gedaald. De man heeft aangevoerd dat hij niet in staat is om een vergelijkbaar inkomen te verdienen als voorheen en dat de alimentatiebedragen in het convenant van 2014 te hoog zijn vastgesteld. De vrouw heeft echter betwist dat de man voldoende inspanningen heeft geleverd om zijn inkomen te behouden en heeft de noodzaak van de wijziging van de alimentatie betwist. Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een structurele verlaging van zijn inkomen die niet aan hem toe te rekenen is. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bevestigd, met uitzondering van de kinderalimentatie, die voorlopig is vastgesteld op € 384,- per maand. De partneralimentatie is voorlopig op nihil gesteld, omdat de man geen draagkracht heeft om deze te voldoen. De zaak zal worden voortgezet om de man in de gelegenheid te stellen zijn herstel en mogelijkheden voor inkomensherstel aan te tonen.