In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was aangeklaagd voor diefstal in vereniging met braak, gepleegd op 15 augustus 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het wegnemen van een navigatiesysteem uit een personenauto, waarbij de verdachte en zijn mededader zich toegang tot de auto verschaften door middel van braak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft gepleegd. De verdachte werd vrijgesproken van hetgeen meer of anders was tenlastegelegd. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde werd niet uitgesloten door enige omstandigheid. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke misdrijven.
De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van drie maanden gevorderd, met bijzondere voorwaarden, maar het hof heeft besloten geen bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de verdachte niet openstond voor begeleiding vanuit de reclassering. Het hof heeft de op te leggen straf als passend en geboden beschouwd, gezien de recidive en de impact van de daad op het eigendomsrecht van de gedupeerden. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.