ECLI:NL:GHAMS:2019:4577

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
23-000343-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld gepleegd in vereniging tegen een persoon op de openbare weg te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor openlijk geweld gepleegd op 26 oktober 2016 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het gezamenlijk geweld tegen een benadeelde partij, waarbij de verdachte en een medeverdachte de benadeelde hebben geschopt, geslagen en geduwd op een openbare weg. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de verklaringen van getuigen. De verdachte heeft ontkend geweld te hebben gepleegd, maar het hof heeft deze verklaring niet aannemelijk geacht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met de medeverdachte, een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan een deel voorwaardelijk. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.333,43, bestaande uit materiële en immateriële schade. De wettelijke rente is vastgesteld vanaf de datum van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000343-18
datum uitspraak: 12 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-034011-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Basisweg, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, in elk geval tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit meermalen schoppen en/of trappen op/tegen het hoofd van deze [benadeelde] en/of schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen en/of (krachtig) duwen tegen het lichaam van deze [benadeelde],
of
hij op of omstreeks 26 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [benadeelde] eenmaal of meermalen ten het lichaam en/of het hoofd heeft/ hebben geschopt en/of geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof heeft beraadslaagd op grondslag van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie van het bewezenverklaarde, een andere strafoplegging en een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken op de grond dat de verdachte geen geweld heeft gepleegd tegen de aangever [benadeelde], maar hem slechts een duw heeft gegeven.
Het hof verwerpt het overweegt als volgt.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij [benadeelde] enkel een duw heeft gegeven niet aannemelijk geworden en gaat uit van de bewijsmiddelen zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest. Uit deze bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 26 oktober 2016 met A. [medeverdachte] op de Basisweg in Amsterdam reed, alwaar hun auto in botsing kwam met de betonwagen van de aangever [benadeelde]. De verdachte en [medeverdachte] zijn uit de auto gestapt en naar [benadeelde] toegelopen. [benadeelde] voelde dat hij geduwd werd en op zijn linker kaak werd geslagen, waarna hij op de grond viel en van alle kanten werd geschopt of geslagen. De getuige [getuige 1] zag dat de twee mannen die uit de auto waren gestapt op de man aan het inschoppen waren toen de man op de grond lag. Ook de getuige [getuige 2] zag twee jongens op één persoon schoppen die op de grond lag. [benadeelde], [getuige 1] en [getuige 2] zijn in hoger beroep door de raadsheer-commissaris gehoord en zijn in de kern bij hun eerdere verklaringen gebleven. Hieruit volgt dat de verdachte evenals [medeverdachte] een significante bijdrage had aan het op de openbare weg gepleegde geweld jegens [benadeelde].
Het overige dat de raadsvrouw heeft aangevoerd wordt eveneens weerlegd door de inhoud van die bewijsmiddelen, zodat haar verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 oktober 2016 te Amsterdam, openlijk, te weten op de openbare weg, de Basisweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit schoppen en slaan en duwen tegen het lichaam van [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met het tijdsverloop, de omstandigheid dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen, de verstandelijke beperking van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een persoon. Daarbij is het slachtoffer tegen het lichaam geschopt, geslagen en geduwd. Dergelijk geweld, gepleegd aan de openbare weg, versterkt de reeds in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld, of personen die hebben gezien dat dergelijk geweld werd uitgeoefend, hiervan nog lang psychische klachten kunnen ondervinden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 november 2019 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft gelet op de straffen die door rechters bij openlijk geweld tegen personen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis genoemd. Dit neemt het hof tot uitgangspunt.
In het tijdsverloop en hetgeen de raadsvrouw omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte heeft aangevoerd, vindt het hof aanleiding een deel van de taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.387,91, te vermeerderen met wettelijke rente, bestaande uit de navolgende schadeposten:
  • immateriële schade € 2.000,00
  • materiële schade (totaal) € 387,91
a) verlies van arbeidsvermogen € 268,48
b) reiskosten € 10,47
c) tegemoetkoming opname verlofuren € 108,96
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.833,43, bestaande uit een bedrag van € 333,43 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding overeenkomstig de beslissing van de politirechter toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de materiële en immateriële schade betwist, in zoverre dat de materiële schadeposten onder a) en c) onvoldoende zijn onderbouwd en de gevorderde immateriële schade niet past bij het letsel dat de arts van het OLVG heeft geconstateerd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 333,43 aan materiële schade (de schadeposten a), b) en een deel van schadepost c)). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal daarnaast als aanvangsdatum van de wettelijke rente bepalen 28 oktober 2016.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 1.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de ingrijpende en beangstigende aard van het handelen van de verdachte;
- de psychische gevolgen van dat handelen voor de benadeelde partij, bestaande uit een terugval en verslechtering van de symptomen van zijn ziekte (een progressieve aandoening waarbij de kleine hersenen afsterven), spierkrampen, vermoeidheid, concentratieproblemen en angsten, waarvoor hij therapie heeft moeten ondergaan;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof zal de ingangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade bepalen op 26 oktober 2016.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.333,43 (duizend driehonderddrieëndertig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 333,43 (driehonderddrieëndertig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.333,43 (duizend driehonderddrieëndertig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 333,43 (driehonderddrieëndertig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 oktober 2016 en voor de immateriële schade op 26 oktober 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. E. van Die en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 december 2019.
mr. E. van Die is buiten staat dit arrest te ondertekenen.