ECLI:NL:GHAMS:2019:4575

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
23-001428-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs in zaak rondom niet tijdig verstrekken van gegevens voor uitkering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1955, was aangeklaagd voor het opzettelijk niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens aan de gemeente Amsterdam en de Dienst werk en inkomen, in strijd met de Wet werk en bijstand en de Participatiewet. De tenlastelegging betrof perioden van 1 februari 2010 tot en met 29 februari 2010, 1 juli 2013 tot en met 31 juli 2013, en 1 januari 2014 tot en met 31 oktober 2017.

Tijdens de zitting op 14 november 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De politierechter had eerder een vonnis gewezen, maar het hof kwam tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte opzettelijk had nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken. Er was geen duidelijkheid over welke informatie de verdachte daadwerkelijk had verstrekt aan de gemeente.

Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001428-19
datum uitspraak: 28 november 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-217155-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1955,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode(s) vanaf: 1 februari 2010 tot en met 29 februari 2010 en/of 1 juli 2013 tot en met 31 juli 2013 en/of 1 januari 2014 tot en met 31 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, aan de gemeente Amsterdam en/of de Dienst werk en inkomen, immers heeft zij (in die periode(n) en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij:
- (oncontroleerbare) inkomsten ontving en/of had ontvangen
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan zij wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van verdachtes en/of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming krachtens artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet dan wel voor de hoogte of duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, nu uit het procesdossier niet kan worden afgeleid of, en zo ja, welke informatie de verdachte heeft verstrekt aan de gemeente Amsterdam en/of de Dienst werk en inkomen. Het hof kan dan ook niet vaststellen dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten (tijdig) de voor het beoordelen van haar recht op uitkering benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Amsterdam en/of de Dienst werk en inkomen, zodat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. M. Lolkema en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 november 2019.