ECLI:NL:GHAMS:2019:4573

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
23-003196-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling tijdens een voetbalwedstrijd met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van mishandeling tijdens een voetbalwedstrijd, waarbij hij een tegenstander op onverantwoorde wijze van achteren tackelde, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De feiten vonden plaats op 8 maart 2015 in Obdam, waar de verdachte de aangever, een speler van het andere team, met kracht van achteren aanviel, wat leidde tot een gebroken kuitbeen en andere verwondingen. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van getuigenverklaringen en de omstandigheden van het voorval. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde mishandeling, maar het subsidiair tenlastegelegde werd bewezen verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte door zijn handelen de grenzen van het sportief toelaatbare had overschreden en dat hij willens en wetens de kans op letsel had aanvaard. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, maar het hof bepaalde de straf op 80 uren, met een alternatief van 40 dagen hechtenis. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze enkel bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. Het hof heeft de redelijke termijn van de procedure geschonden geconstateerd, wat ook in de strafmaat is meegewogen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003196-17
datum uitspraak: 13 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 augustus 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-088445-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 8 maart 2015 te Obdam, gemeente Koggenland, althans in Nederland aan [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk (blijvend) letsel, te weten een gebroken (rechter) kuitbeen en/of gescheurde en/of zwaar gekneusde (rechter) enkelband(en) en/of gescheurd botvlies, heeft toegebracht door ten tijde van een voetbalwedstrijd die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal (met hoge snelheid, althans hoge vaart) (met kracht) van achteren aan te vallen, althans uit het zicht van die [benadeelde] op de voet(en) althans be(e)n(en) te schoppen/trappen, atlhans tacklen/sliden;
subsidiairhij op of omstreeks 8 maart 2015 te Obdam, gemeente Koggenland, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door deze [benadeelde] door hem tijdens een voetbalwedstrijd meermalen, althans eenmaal (met hoge snelheid, althans hoge vaart) (met kracht) van achteren aan te vallen, althans uit het zicht van die [benadeelde] op de op de voet(en) althans be(e)n(en) te schoppen/trappen, althans tacklen/sliden, terwijl het feit zwaar lichamelijk (blijvend) letsel, te weten een gebroken (rechter) kuitbeen en/of gescheurde en/of zwaar gekneusde (rechter) enkelband(en) en/of gescheurd botvlies, ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, een andere strafoplegging en een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken omdat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het ontstaan van letsel.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Op 8 maart 2015 speelden de voetbalteams [voetbalteam 1] en [voetbalteam 2] in Obdam een wedstrijd tegen elkaar. De aangever [benadeelde], speler van [voetbalteam 1], sprintte in de tweede helft van de wedstrijd met de bal naar voren, toen hij door de verdachte van achteren werd getackeld. [benadeelde] zag de verdachte niet aankomen, lag gelijk op de grond en heeft een gebroken kuitbeen, zwaar gekneusde enkelbanden en een gescheurd botvlies opgelopen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de tackle schuin van achteren inzette en dat het zijn bedoeling was deze tackle op de bal uit te voeren.
Diverse getuigen zijn gehoord, zowel van het team van de verdachte als van het slachtoffer.
Bij de politie heeft de getuige [getuige 1], teamgenoot van de verdachte, verklaard dat de bal zich vóór het slachtoffer bevond en dat de verdachte er door het maken van de tackle ‘nooit bij had gekund’ (
het hof begrijpt: bij de bal had gekund). Bij de raadsheer-commissaris heeft deze getuige dit herhaald – ‘er was geen kans dat hij de bal kon raken’ en ‘de bal was niet eens in de buurt’ – en daaraan toegevoegd dat de verdachte er van achter kwam ingevlogen bij het slachtoffer. De getuige [getuige 2], van het team van het slachtoffer, heeft bij de politie verklaard dat [benadeelde] van achteren werd aangevallen. Deze getuige heeft daar bij de raadsheer-commissaris nog aan toegevoegd dat het een onbesuisde actie was, ‘totaal niet op de bal’, en ‘het slachtoffer zag het totaal niet aankomen’, ‘de bal was totaal niet in (het) bereik van de verdachte’, de verdachte kwam ‘schuin van achter op het slachtoffer invliegen’ en ‘hij kon de bal totaal niet halen’. De getuige [getuige 3], van het team van de verdachte, heeft zijn conclusie tegenover de politie, dat de manier waarop de verdachte inkwam niet thuishoort op de voetbalvelden, bij de raadsheer-commissaris verfeitelijkt door te verklaren dat volgens hem de sliding van achter werd ingezet en dat de bal ‘al weg’ was.
Uit deze verklaringen leidt het hof af dat de verdachte de tackle heeft ingezet op een moment dat hij de bal niet meer kon spelen. Naar het oordeel van het hof duidt deze gedraging naar haar uiterlijke verschijningsvorm erop dat de verdachte het slachtoffer willens en wetens pijn en/of letsel heeft willen toebrengen. In ieder geval heeft de verdachte (echter) door zo te handelen minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij pijn en letsel aan het slachtoffer zou toebrengen. Bovendien volgt uit het voorgaande dat het handelen van de verdachte ver de grenzen te buiten ging van hetgeen in een sport- en spelsituatie verwacht mag worden en aanvaardbaar is, zodat ook sprake is van wederrechtelijk handelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 maart 2015 te Obdam, gemeente Koggenland, [benadeelde] heeft mishandeld door deze tijdens een voetbalwedstrijd met kracht van achteren tegen zijn been te tackelen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rechterkuitbeen, zwaar gekneusde rechterenkelbanden en een gescheurd botvlies, ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het tijdsverloop en de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door tijdens een voetbalwedstrijd een speler van de tegenpartij op onverantwoorde wijze van achteren te tackelen. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Juist in een situatie van sport en spel mag worden verwacht dat men zich op sportieve wijze tegenover elkaar gedraagt. De verdachte heeft de grenzen van het sportief toelaatbare echter fors overschreden.
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt, mede in het licht van de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, in beginsel de oplegging van de taakstraf die door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in eerste aanleg en hoger beroep is geschonden. Immers, tussen de datum waarop de eerste dagvaarding voor de terechtzitting van de politierechter is uitgereikt, te weten op 7 mei 2015, en de datum waarop vonnis is gewezen, te weten 28 augustus 2017, zijn meer dan twee jaren verstreken, terwijl in deze periode geen onderzoek is verricht. Voorts zijn tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 11 september 2017 en de datum dat het hof arrest zal wijzen, te weten op 13 november 2019, eveneens meer dan twee jaren verstreken.
Daar komt bij dat de bewezenverklaarde gedraging inmiddels ruim vierenhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden, terwijl de verdachte sindsdien niet met justitie in aanraking is gekomen. Het hof acht daarom, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt ‘tussen de € 5.000,00 en € 7.000,00’ aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gemachtigde van de benadeelde partij, [gemachtigde], heeft bij brief van 29 oktober 2019 te kennen gegeven de vordering in de strafrechtelijke procedure
niette handhaven; de gemachtigde heeft inmiddels een vordering bij de kantonrechter ingediend.
Gelet op deze brief is het hof van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering niet kan worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. H.A. van Eijk en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 november 2019.