ECLI:NL:GHAMS:2019:4572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
23-000178-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot heimelijk vervaardigen van beelden van een Airbnb-gast onder de douche

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Libanon in 1981, was beschuldigd van het heimelijk vervaardigen van beelden van een Airbnb-gast die onder de douche stond. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt, waarbij het primair verwijt niet bewezen kon worden. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden aangetoond dat de verdachte daadwerkelijk beelden had vervaardigd van de benadeelde. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.

Het subsidiair tenlastegelegde, dat inhield dat de verdachte had gepoogd om heimelijk beelden te vervaardigen door een cameralens op de douchekop te plaatsen, werd echter wel bewezen. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk had gehandeld door de cameralens te plaatsen, wetende dat de benadeelde gebruik zou maken van de douche. De verdachte had de cameralens verbonden met een wifi-netwerk, waardoor hij live beelden kon bekijken. Het hof oordeelde dat de verdachte hiermee de privacy van de benadeelde ernstig had geschonden.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. In hoger beroep werd deze straf gehandhaafd, waarbij het hof de ernst van het feit en de gevolgen voor de benadeelde in overweging nam. De benadeelde had in eerste aanleg een schadevergoeding gevorderd, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor materiële schade en verklaarde de benadeelde niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding. Het hof paste de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toe en vernietigde het vonnis waarvan beroep, maar handhaafde de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000178-19
datum uitspraak: 13 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-206064-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Libanon) op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode tussen 5 september 2018 en 7 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [benadeelde], aanwezig in een woning en/of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, in de douche, een afbeelding heeft vervaardigd;
subsidiairhij in of omstreeks de periode tussen 5 september 2018 en 7 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om gebruik makend van een technisch hulpmiddel, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [benadeelde], aanwezig in een woning en/of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, in de douche, een afbeelding te vervaardigen, met dat opzet op de douchekop een op wifi-verbinding aangesloten cameralens heeft geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte daadwerkelijk beelden van [benadeelde] heeft vervaardigd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken omdat de verdachte geen opzet heeft gehad op het heimelijk (pogen te) vervaardigen van beelden van [benadeelde].
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 3 september 2018 in zijn woning in Amsterdam een op een wifi-verbinding aangesloten cameralens op de douchekop heeft geplaatst. Van 5 september 2018 tot en met 7 september 2018 verhuurde de verdachte een kamer (zonder eigen badkamer) in zijn woning via
Airbnbaan onder meer [benadeelde]; de huurders mochten gebruik maken van de badkamer waarvan ook de verdachte gebruik maakte. Toen [benadeelde] op 7 september 2018 onder de douche in de woning van de verdachte stond, zag hij een cameralens op de douchekop, welke lens gericht was op degene die van de douche gebruik maakte. [benadeelde] zette de camera uit door de stroomkabel eruit te trekken. De verdachte ontving een melding op zijn telefoon dat de camera beweging had gedetecteerd.
Het hof stelt vast dat de verdachte, die wist dat zijn
Airbnb-gasten gebruik mochten maken van de douchefaciliteiten in zijn woning, de cameralens naar uiterlijke verschijningsvorm met geen ander doel op de douchekop kan hebben geplaatst dan om (heimelijk) beelden te vervaardigen van een gast die onder deze douche zou gaan staan, in casu [benadeelde]. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte heeft bewerkstelligd dat de lens was verbonden met het wifi-netwerk en met een applicatie op zijn telefoon, waarmee live beelden konden worden bekeken.
Dat de verdachte de cameralens zou hebben geplaatst om zijn vriend in de gaten te houden bij de voortgang van de verbouwing van de badkamer en dat hij vervolgens zou zijn vergeten die cameralens te verwijderen voordat de gasten kwamen (hoewel hij zelf de badkamer voor het arriveren van de gasten heeft schoongemaakt), acht het hof onaannemelijk. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk heeft gepoogd een afbeelding van [benadeelde] te vervaardigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode tussen 5 september 2018 en 7 september 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om gebruik makend van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, [benadeelde], aanwezig in een woning, in de douche, een afbeelding te vervaardigen, met dat opzet op de douchekop een op wifi-verbinding aangesloten cameralens heeft geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot, gebruikmakende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning, een afbeelding vervaardigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het heimelijk vervaardigen van beelden van een
Airbnb-gastdie onder de douche in zijn woning stond. Door aldus te handelen, heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de privacy van het slachtoffer. Ten gevolge van zijn handelen heeft hij gevoelens van schaamte bij het slachteroffer veroorzaakt en het in hem gestelde vertrouwen als gastheer op grove wijze geschaad.
De ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigt, mede in het licht van de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, de oplegging van de taakstraf zoals door de rechter in eerste aanleg is opgelegd. In hetgeen de raadsman omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte heeft aangevoerd, vindt het hof geen aanleiding om hiervan af te wijken, laat staan om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, nu dit geen recht zou doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan.
Het hof acht dan ook, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 120.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 600,00, bestaande uit
€ 100,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep derhalve te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, nu deze schade in het geheel niet is onderbouwd. De door de benadeelde bij de politierechter genoemde bedragen zien op kosten die gemaakt zouden zijn voor het bijwonen van de zitting.
Om in deze zaak een bedrag ter vergoeding van immateriële schade toe te wijzen, zal het hof moeten vaststellen dat sprake is van een situatie waarin kan worden aangenomen dat de benadeelde ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’ (artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek). Nu het hof heeft vrijgesproken van het vervaardigen van beelden, en (slechts) tot het bewijs van een poging tot het vervaardigen van beelden is gekomen, kan naar het oordeel van het hof niet zonder meer worden aangenomen dat de benadeelde ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Evenmin kan zonder meer worden aangenomen dat de benadeelde geestelijk letsel als gevolg van de bewezenverklaarde poging heeft opgelopen. Hetgeen de benadeelde daarover ter zitting in eerste aanleg heeft gesteld, namelijk dat hij last heeft van
increased anxiety,is daartoe niet voldoende.
Een verdergaande behandeling van de vordering zou een nadere bewijsvoering vergen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 45 en 139f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. H.A. van Eijk en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 november 2019.