ECLI:NL:GHAMS:2019:4568

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
23-003518-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreigingen en voorhanden hebben van een taser

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1973 en gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, was eerder veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. De zaak betreft meerdere bedreigingen en het voorhanden hebben van een taser. De tenlastelegging omvatte onder andere bedreigingen aan het adres van verschillende slachtoffers, waaronder politieambtenaren, en het tonen van een taser. Het hof heeft de verdachte in hoger beroep gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar heeft wel bewezen geacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling en het voorhanden hebben van een taser. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen en een taakstraf van 60 uren. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat deze al ten uitvoer was gelegd. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003518-18
datum uitspraak: 1 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 september 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-090253-18, 15-122666-18 en 15-162779-18, alsmede 23-002010-15 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A (parketnummer 15-090253-18):1.
hij op of omstreeks 8 mei 2018 te Zandvoort, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] (dreigend) te achtervolgen en te schreeuwen 'kankerhond en/of kankerjong en/of ik krijg je nog wel te pakken' en (op een korte afstand) dreigend zijn taser te tonen en aan te zetten;
2.
hij op of omstreeks 8 mei 2018 te Zandvoort (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
Zaak B (parketnummer 15-122666-18):hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Overveen, gemeente Bloemendaal [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Je moet je kankerbek houden, ik ga je liquideren!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak C (parketnummer 15-162779-18):hij op of omstreeks 16 augustus 2018 te Zandvoort, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een bloempot en/of een stoel in zijn hand een gevechtshouding aan te nemen (alsof hij de bloempot wilde gaan gooien) en/of door die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: 'Ik schiet jullie neer', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring, een andere strafoplegging en een andere beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van de tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken op de grond dat:
  • i) de in zaak A onder 1 tenlastegelegde bedreigende woorden tegen een hond en niet tegen [slachtoffer 1] waren gericht en de verdachte niet de persoon was die met een taser achter [slachtoffer 1] aanliep;
  • ii) niet kan worden bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 2 tenlastegelegde taser voorhanden heeft gehad, nu een ander persoon deze taser mogelijk in zijn woning heeft geplaatst;
  • iii) met de in zaak B tenlastegelegde bedreigende woorden bij de politieambtenaar [slachtoffer 2] in redelijkheid niet de vrees kon ontstaan dat de verdachte [slachtoffer 2] zou liquideren;
  • iv) met de in zaak C tenlastegelegde bedreigende woorden en handelingen bij de politieambtenaren [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in redelijkheid niet de vrees kon ontstaan dat de verdachte hen zou neerschieten.
Met de raadsvrouw acht het hof niet bewezen dat (i) de in zaak A onder 1 tenlastegelegde bedreigende woorden tegen [slachtoffer 1] zijn geuit, zodat de verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken. Het hof verwerpt de overige verweren van de raadsvrouw en overweegt daartoe als volgt.
(i en ii) Het hof acht bewezen de verdachte op 8 mei 2018 met een taser achter [slachtoffer 1] is aangelopen en deze taser op korte afstand van [slachtoffer 1] heeft getoond en heeft aangezet. Het hof ziet geen aanleiding, ook niet in hetgeen door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Daaruit volgt dat [slachtoffer 1] en [getuige 1] op straat werden achtervolgd door een man met een donkerkleurig voorwerp in zijn rechterhand, dat deze man na enige tijd op ongeveer één meter afstand van [slachtoffer 1] stond, zijn rechterarm uitstrekte in de richting van [slachtoffer 1] en bij dit voorwerp een witte flits te zien was. Zowel [slachtoffer 1] als [getuige 1] hoorden een knetterend geluid dat zij herkenden als het geluid van een taser. [slachtoffer 1] voelde zich hierdoor bedreigd. [getuige 1] herkende de man en wist waar deze woonde. Hij zag dat de man vervolgens zijn woning inliep. Het betrof de woning aan de [adres] te Zandvoort, het toenmalige adres van de verdachte.
Het hof leidt hieruit af dat het de verdachte is geweest die toen en daar [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een taser. Deze conclusie vindt bevestiging in de verklaring van getuige [getuige 2], inhoudende dat de verdachte ‘over dat gebeuren van net’ zei dat ‘hij iemand had lopen bedreigen met een taser’ en in het aantreffen die nacht van een taser in de meterkast in de woning van de verdachte.
In onderling verband en samenhang beschouwd leidt het voorgaande tot de slotsom dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met de taser die later in zijn woning is aangetroffen. Dat die taser door een derde daar zou zijn neergelegd, is onvoldoende aannemelijk geworden. Derhalve acht het hof het in zaak A onder 1 (voor zover het de bedreiging met een taser betreft) en 2 (voorhanden hebben van een taser) aan de verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
(iii) Het hof is van oordeel dat de in zaak B tenlastegelegde woorden “Je moet je kankerbek houden, ik ga je liquideren!” die de verdachte op 24 juni 2018 tegen politieambtenaar [slachtoffer 2] uitte, bij deze de redelijke vrees kunnen hebben doen ontstaan dat de verdachte hem levensgevaarlijk letsel zou toebrengen. Uit de aangifte volgt dat de verdachte zich die dag agressief gedroeg, door tien personen op de grond moest worden gehouden en zich bleef verzetten tegen de politieambtenaren, ook in de dienstbus tijdens de rit naar het politiebureau. Daarbij komt dat [slachtoffer 2] de verdachte vaker had aangehouden en wist dat het geweld bij de verdachte de laatste tijd toenam.
(iv) Tot slot is het hof van oordeel dat de verdachte, zoals tenlastegelegd in zaak C, op 16 augustus 2018 de politieambtenaren [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte – die kwaad uit zijn ogen keek en schuim bij zijn mondhoeken had – een stenen bloempot boven zijn hoofd hield, in de richting van de politieambtenaren liep en zijn rechterarm dreigend naar voren stak. De politieambtenaren waren ervan overtuigd dat de verdachte de bloempot naar hen toe wilde gooien. Uiteindelijk liet de verdachte de bloempot vallen, waarna hij een stoel vastpakte en wederom een dreigende houding aannam. De politieambtenaren waren bang dat de verdachte de stoel naar hen toe zou gooien. De verdachte riep: “Ik schiet jullie neer”. In de gegeven situatie waren de politieambtenaren bang dat de opgefokte verdachte een wapen bij zich droeg en hen daadwerkelijk zou neerschieten. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de door de verdachte gedane uitingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij voornoemde politieambtenaren in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel (waar het bedreiging met behulp van een bloempot en een stoel betreft) en levensgevaarlijk letsel (‘ik schiet jullie neer’) zouden kunnen oplopen.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsvrouw heeft met betrekking tot het in zaak A onder 1 verzocht tot het aanvullend horen van de getuige [getuige 2], indien het hof zijn getuigenverklaring tot de bewijsvoering zal bezigen. Het hof acht zich, mede gelet op het hiervoor overwogene voldoende voorgelicht, zodat voor inwilliging van het verzoek geen noodzaak bestaat. Het hof wijst het voorwaardelijk verzoek om die reden af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:1.
hij op 8 mei 2018 te Zandvoort [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door [slachtoffer 1] te achtervolgen en op een korte afstand dreigend zijn taser te tonen en aan te zetten;
2.
hij op 8 mei 2018 te Zandvoort een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
Zaak B:hij op 24 juni 2018 te Overveen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Je moet je kankerbek houden, ik ga je liquideren!";
Zaak C:hij op 16 augustus 2018 te Zandvoort [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd
  • met zware mishandeling, door met een bloempot en een stoel in zijn hand een gevechtshouding aan te nemen, en
  • met een misdrijf tegen het leven gericht door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: 'Ik schiet jullie neer'.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in zaak C bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in de zaken B en C bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diverse bedreigingen en aan het voorhanden hebben van een taser. Met zijn handelwijze heeft de verdachte de slachtoffers van de bedreigingen angst en gevoelens van onveiligheid bezorgd, onder meer door één van de slachtoffer een taser te tonen en deze aan te zetten. Naast gevoelens van onveiligheid veroorzaken dergelijke feiten onrust in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 september 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens soortgelijke misdrijven. Dit weegt in zijn nadeel. Uit dit uittreksel blijkt tevens dat de verdachte op 13 oktober 2017 is veroordeeld ter zake van wederspannigheid tot een taakstraf. Aldus is aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de hier bewezen verklaarde bedreigingen van - onder meer- politieambtenaren, een taakstraf opgelegd voor een soortgelijk misdrijf, welke taakstraf ook door de verdachte is verricht. Gelet daarop is artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte een aan hem in een andere strafzaak opgelegde taakstraf heeft uitgevoerd en afgerond bij [winkel]. De bedrijfsleider van [winkel] [bedrijfsleider] heeft in een e-mail van 17 oktober 2019 bericht dat de verdachte goed zijn best heeft gedaan, op alle fronten heeft meegewerkt en zijn afspraken is nagekomen. De verdachte heeft gemeld dat hij het leuk zou vinden om bij [winkel] vrijwilligerswerk te gaan doen; hij heeft hiertoe ook de gemeente Amsterdam heeft benaderd. [bedrijfsleider] staat hiervoor open, zeker gezien de positieve houding van de verdachte gedurende de uitvoering van de taakstraf.
Uit dit alles ontstaat de indruk dat de verdachte zijn leven enigszins op orde aan het krijgen is. Het hof acht het van belang deze positieve wending in het leven van de verdachte niet te doorbreken door het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. Daarom zal het hof een taakstraf opleggen van na te noemen duur. Daarnaast acht het hof, gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, oplegging van een - grotendeels - voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 december 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. Het hof acht, gelet op de mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting dat deze staf al ten uitvoer is gelegd, termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in de zaken B en C tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 2 en in de zaken B en C bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 8 mei 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 december 2015, parketnummer 23-002010-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. V. Mul en mr. M.W. Groenendijk, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 november 2019.
mr. V. Mul is buiten staat dit arrest te ondertekenen.