In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 april 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1965, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs. De tenlastelegging betrof een incident op 24 juli 2018 te Den Helder, waar de verdachte als bestuurder van een personenauto op de Torplaan reed, terwijl zijn rijbewijs, dat voor een beperkte termijn was afgegeven, zijn geldigheid had verloren. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 oktober 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij op de betreffende datum niet was staande gehouden door een verbalisant, maar later die dag een waarschuwing ontving. Hij was verrast door de later ontvangen boete voor het rijden zonder geldig rijbewijs. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte inderdaad het tenlastegelegde feit had begaan. De bewijsmiddelen toonden aan dat de verdachte op de genoemde datum reed met een ongeldig rijbewijs.
Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 107, tweede lid, aanhef onder b, van de Wegenverkeerswet 1994. De straf die door de kantonrechter was opgelegd, een geldboete van € 340,00 of zes dagen hechtenis, werd door het hof bevestigd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de overtreding en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor verkeersdelicten. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de verkeersveiligheid en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.