ECLI:NL:GHAMS:2019:4559

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
23-004034-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne te Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1992, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 20 oktober 2018 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een meldplicht bij de reclassering. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die geen verblijfsadres en inkomen had en haar kinderen een toekomst wilde bieden. Het hof heeft ook de straffen in vergelijkbare zaken in overweging genomen en heeft besloten om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Daarnaast is een geldbedrag van € 100,00 verbeurd verklaard, dat bestemd was voor het begaan van het misdrijf. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004034-18
datum uitspraak: 16 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-207552-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1992,
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 20 oktober 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere kwalificatie en strafoplegging dan de politierechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 20 oktober 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsvoering

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd volgt uit die bewijsmiddelen dat de verdachte bij de invoer van de cocaïne in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] heeft geopereerd. Het tot partiële vrijspraak strekkende verweer wordt daarom verworpen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter een bedrag van € 100,00 verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een meldplicht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte een geldboete van € 100,00 zal worden opgelegd. De raadsvrouw heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld als de advocaat-generaal.
Hoofdstraf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft 249,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne in Nederland ingevoerd. Daardoor heeft zij een bijdrage geleverd aan de verspreiding van en de handel in cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid schadelijke stof. De verspreiding van en de handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor de invoer van 200 tot 500 gram cocaïne door een
first offendereen geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie tot zes maanden genoemd.
Uit een rapport van Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering, van 22 augustus 2019 komt naar voren dat de van Curaçao afkomstige verdachte geen verblijfsadres, werk en inkomen had. Zij wil in Nederland een bestaan opbouwen om haar jonge kinderen, die nu noodgedwongen bij hun hoogbejaarde grootouders wonen, een toekomst te kunnen bieden.
De voorlopige hechtenis van de verdachte in deze zaak is met ingang van 19 december 2018 geschorst. Zij heeft haar persoonlijke situatie sindsdien in verregaande mate weten te stabiliseren. Daarin wordt aanleiding gezien om een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm te gieten, daarbij een proeftijd van twee jaren vast te stellen en daaraan het naleven van een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarde te koppelen, zoals door het Leger des Heils in voornoemd rapport is geadviseerd.
Wel geldt dat in de strafoplegging de ernst van het bewezenverklaarde feit genoegzaam tot uitdrukking dient te komen. Mede gelet daarop en alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Op die manier wordt een evenwichtige balans gevonden tussen de strafdoelen van normbevestiging en generale preventie enerzijds en die van de speciale preventie anderzijds.
Bijkomende straf
Gebleken is dat het hierna te noemen in beslag genomen geldbedrag bestemd is geweest voor het begaan van het bewezenverklaarde misdrijf. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard. Daaraan staat gelet op het bepaalde in artikel 34 van het Wetboek van Strafrecht niet in de weg dat het geldbedrag in een eerder stadium van de procedure aan de verdachte is geretourneerd. Mede in dit licht ziet het hof geen aanleiding om de verdachte, als gevorderd, een geldboete op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 34 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich meldt bij Leger des Heils, afdeling Jeugdbescherming & Reclassering, zo frequent en zo lang als haar toezichthouder dit noodzakelijk acht.
Geeft Leger des Heils, afdeling Jeugdbescherming & Reclassering, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 100,00.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.B. de Wit, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 september 2019.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.