ECLI:NL:GHAMS:2019:4548

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
23-000237-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een 79-jarige vrouw door verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een 79-jarige vrouw, waarbij hij haar meermalen in het gezicht heeft geslagen. De tenlastelegging betreft een incident dat plaatsvond op 31 maart 2015 te Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 augustus 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte gepleit voor vrijspraak, stellende dat de verklaring van de aangeefster onsamenhangend was en dat de verklaringen van getuigen niet als aanvullend bewijs konden dienen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de aangeefster consistent en gedetailleerd was, en deze werd ondersteund door een geneeskundige verklaring van de GGD die verwondingen aan beide zijden van het gezicht bevestigde.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 400,00 had gevorderd, toegewezen tot een bedrag van € 300,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de pleegdatum. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, met inachtneming van de leeftijd van het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000237-18
datum uitspraak: 27 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-175529-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 maart 2015 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door -voornoemde [benadeelde] een of meermalen(met kracht) in/tegen het gezicht en/of hoofd te slaan en/of te stompen en/of -voornoemde [benadeelde] een of meermalen (met kracht) in het gezicht te krabben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken op de grond dat de aangeefster [benadeelde] een onsamenhangende verklaring heeft afgelegd en de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet als aanvullend bewijs kunnen worden gebruikt. [getuige 1] heeft immers geen mishandeling gezien en de verklaring van [getuige 2] is
de auditu.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet, anders dan de raadsvrouw geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangeefster [benadeelde] voor zover deze ziet op het tenlastegelegde incident, nu deze consistent en in voldoende mate gedetailleerd is. De aangifte wordt bovendien ondersteund door een geneeskundige verklaring van de GGD van 2 april 2015 waaruit verwondingen aan beide kanten van het gezicht blijken, die passen bij de door de aangeefster geschetste toedracht, te weten dat zij op 31 maart 2015 links en rechts in het gezicht is geslagen. Deze verklaring wordt daarom betrouwbaar geacht.
Het hof voegt hieraan nog toe dat ook de verdachte op 10 januari 2018 bij de rechtbank heeft verklaard over een incident tussen hem en [benadeelde] op 31 maart 2015. [1] Dat zijn, verdachtes, rol daarbij beperkt zou zijn gebleven tot het omhoog brengen van een hand (om zichzelf te beschermen) acht het hof niet aannemelijk, gelet op hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot hetgeen blijkt uit de geneeskundige verklaring van 2 april 2015.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De door de raadsvrouw geplaatste kanttekeningen bij de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] behoeven geen bespreking nu het hof deze niet bij voor bewijsbeslissing zal bezigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 maart 2015 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door [benadeelde] in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 32 uren subsidiair 16 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een vrouw door haar meermalen in het gezicht te slaan. Aldus is op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die hiervan erg was geschrokken en hierdoor pijn heeft geleden en letsel heeft bekomen. Daarbij komt dat het slachtoffer ten tijde van het incident 79 jaar oud was. Voorts kunnen feiten als het onderhavige bijdragen aan gevoelens van onrust bij derden die hiervan op de hoogte raken.
Het hof ziet in de ernst van het feit, waaronder begrepen de omstandigheid dat het slachtoffer van gevorderde leeftijd is, aanleiding om geen lagere straf op te leggen dan een onvoorwaardelijke taakstraf. Deze zal echter, mede gelet op de ouderdom van het feit, lager zijn, dan die welke is gevorderd door de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen. De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering niet inhoudelijk betwist, maar enkel gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 300,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 31 maart 2015.

Oplegging van een maatregel

Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro)ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2015 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2015 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. H.A. van Eijk en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 augustus 2019.

Voetnoten

1.Verklaring van de verdachte ter zitting van 10 januari 2018 in eerste aanleg.