ECLI:NL:GHAMS:2019:4539

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
23-003738-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 9 augustus 2015 te Amsterdam. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die de verdachte eerder had vrijgesproken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 juli 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte als bestuurder van een personenauto, na gebruik van alcoholhoudende drank, een ademalcoholgehalte had van 405 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De verdachte werd op de vluchtstrook van de A10 aangetroffen, liggend op de bestuurdersstoel met een draaiende motor. Ondanks zijn verklaring dat een vriend had gereden, concludeerde het hof dat de verdachte zelf had gereden, gezien de omstandigheden en het bewijs.

Het hof oordeelde dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 420,00 en 8 dagen hechtenis, met inachtneming van een eerder betaald bedrag van € 217,00. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en deed opnieuw recht, waarbij het bewezenverklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, met nadruk op de gevaren van alcoholgebruik in het verkeer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003738-17
datum uitspraak: 31 juli 2019
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 96-090346-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 9 augustus 2015, te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 405 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Uit de bewijsmiddelen volgt dat twee verbalisanten de verdachte op 9 augustus 2015 om 4.45 uur op de vluchtstrook van de A10 in Amsterdam in zijn personenauto aantroffen. De motor van de auto draaide, de verdachte lag op de bestuurdersstoel en had een gordel om. Uit een ademanalyse volgde dat de verdachte onder invloed was alcohol. Het ademalcoholgehalte bedroeg 405 microgram alcohol per uitgeademde lucht.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij niet heeft gereden, maar dat een vriend van hem dit zou hebben gedaan die was uitgestapt toen de verdachte vervelend werd.
De verklaring van een verdachte wordt door de rechter beoordeeld tegen de achtergrond van het bewijs dat beschikbaar is. De rechter zal echter ook de geloofwaardigheid en aannemelijkheid van deze verklaring onderzoeken. Als er geen bewijs is dat het scenario van de verdachte niet waar is, kan de rechter ook voorbij gaan aan een verklaring van de verdachte als die verklaring ongeloofwaardig is of niet aannemelijk is geworden.
De omstandigheden waarin de verdachte is aangetroffen, in een auto die op de vluchtstrook stond, op de bestuurdersstoel van deze auto en met een draaiende motor, wijzen erop dat de verdachte zelf heeft gereden. Uit het beschikbare bewijs volgt niet dat er nog andere personen in en bij de auto aanwezig waren. Niet aannemelijk is geworden dat een ander de auto heeft bestuurd. Gelet op de wijze waarop de verdachte is aangetroffen, kan het niet anders dan dat de verdachte deze auto daarvoor heeft bestuurd. Gelet op de uitslag van het ademonderzoek, was dit onder invloed van alcohol.
Het hof acht het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 augustus 2015 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 405 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (405 microgram).

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 425,00, subsidiair 8 dagen hechtenis indien deze geldboete niet wordt voldaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft door het rijden in een personenauto deelgenomen aan het verkeer terwijl hij onder invloed was van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol. Met zijn gedrag heeft de verdachte zijn eigen veiligheid, maar ook die van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Alcohol in het verkeer leidt jaarlijks tot vele ongelukken, met schade, letsel of soms zelfs de dood tot gevolg
Het hof heeft gelet op de straffen die door rechters bij rijden onder invloed van alcohol meestal worden opgelegd en die zijn beschreven in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor een hoeveelheid van 405 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht een geldboete van € 420,00 genoemd. Dit neemt het hof tot uitgangspunt.
In de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep vindt het hof geen aanleiding een mildere straf op te leggen, nu dit geen recht zou doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Het hof zal bepalen dat het bedrag van minimaal € 217,00 dat door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in het kader van de strafbeschikking d.d. 19 augustus 2015 aan het CJIB is betaald, in mindering zal worden gebracht op de op te leggen geldboete.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 19 augustus 2015 onder CJIB nummer 2132542002350049.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 420,00 (vierhonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat het bedrag van minimaal € 217,00 dat door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in het kader van de strafbeschikking d.d. 19 augustus 2015 aan het CJIB is betaald, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, voor zover dit bedrag niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. R.P. den Otter en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 31 juli 2019.