In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 9 augustus 2015 te Amsterdam. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die de verdachte eerder had vrijgesproken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 juli 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord.
De tenlastelegging hield in dat de verdachte als bestuurder van een personenauto, na gebruik van alcoholhoudende drank, een ademalcoholgehalte had van 405 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De verdachte werd op de vluchtstrook van de A10 aangetroffen, liggend op de bestuurdersstoel met een draaiende motor. Ondanks zijn verklaring dat een vriend had gereden, concludeerde het hof dat de verdachte zelf had gereden, gezien de omstandigheden en het bewijs.
Het hof oordeelde dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 420,00 en 8 dagen hechtenis, met inachtneming van een eerder betaald bedrag van € 217,00. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en deed opnieuw recht, waarbij het bewezenverklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, met nadruk op de gevaren van alcoholgebruik in het verkeer.