In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder en de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van hun minderjarige kind. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, had in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin haar verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar [plaats A] was afgewezen. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, wat ook was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende zwaarwegende belangen heeft om met de minderjarige in [plaats A] te blijven wonen, terwijl het belang van de vader en de minderjarige om regelmatig contact te hebben, zwaarder weegt. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en bepaald dat de moeder met de minderjarige voor 1 februari 2020 moet terugverhuizen naar een woning binnen een straal van 15 kilometer van [plaats B]. Daarnaast is het verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen afgewezen, omdat dit verzoek was gedaan onder de voorwaarde dat zij in [plaats A] zou blijven wonen. Het hof heeft ook het schorsingsverzoek van de moeder afgewezen, omdat zij geen belang meer had bij toewijzing ervan na de beslissing in de hoofdzaak.