ECLI:NL:GHAMS:2019:4490

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
200.267.655/01 en 200.267.655/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming verhuizing en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder en de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van hun minderjarige kind. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, had in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin haar verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar [plaats A] was afgewezen. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, wat ook was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende zwaarwegende belangen heeft om met de minderjarige in [plaats A] te blijven wonen, terwijl het belang van de vader en de minderjarige om regelmatig contact te hebben, zwaarder weegt. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en bepaald dat de moeder met de minderjarige voor 1 februari 2020 moet terugverhuizen naar een woning binnen een straal van 15 kilometer van [plaats B]. Daarnaast is het verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen afgewezen, omdat dit verzoek was gedaan onder de voorwaarde dat zij in [plaats A] zou blijven wonen. Het hof heeft ook het schorsingsverzoek van de moeder afgewezen, omdat zij geen belang meer had bij toewijzing ervan na de beslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.267.655/01 en 200.267.655/02
Zaaknummer rechtbank: C15/287418/FARK 19-2151
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 december 2019 inzake
In de zaak met zaaknummer 200/267.655/01:
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.M.C.M. van der Wel-Hiddes te Heemstede,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.M.I. van Renterghem-Engelen te Vught.
En in de zaak met zaaknummer 200.267.655/02:
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.M.C.M. van der Wel-Hiddes te Heemstede,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.M.I. van Renterghem-Engelen te Vught.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) van 27 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 14 oktober 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 september 2019 (zaaknummer 200.267.655/01). Op 17 oktober 2019 heeft de moeder het hof verzocht de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van voormelde beschikking te schorsen (zaaknummer 200.267.655/02).
2.2.
De vader heeft op 23 oktober 2019 een verweerschrift ingediend tegen het hoger beroep en het schorsingsverzoek en heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 oktober 2019, ingekomen op 25 oktober 2019.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop.
De advocaat van de vader heeft ter zitting in hoger beroep alsnog de in eerste aanleg overgelegde pleitnota in het geding gebracht, nu deze in het dossier ontbrak.
2.5.
Van de mondelinge behandeling is een verkort proces-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal staat dat partijen zich bereid hebben verklaard mee te werken aan mediation en dat de zaak in afwachting van de mediation zal worden aangehouden.
2.6.
Het hof heeft op 19 november 2019 een bericht van de zijde van de man ontvangen dat de mediation is geëindigd. Bij dit bericht is een V-formulier gevoegd van de advocaat van de vrouw aan de rechtbank, waaruit eveneens blijkt dat de mediation is beëindigd.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben tot november 2018 een relatie gehad. Uit deze relatie is geboren [zoon] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2015.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2.
De moeder is na het beëindigen van de relatie in november 2018 met [de minderjarige] verhuisd naar [plaats A] , waar zij bij haar ouders inwoont.
3.3.
Partijen zijn in de periode na het uiteengaan een zorgregeling overeengekomen, waarbij [de minderjarige] vanaf januari 2019 eenmaal in de twee weken van zaterdagochtend tot zondagavond bij de vader was. Op een later moment zijn partijen een zorgregeling overeengekomen waarbij [de minderjarige] eenmaal in de twee weken van donderdag tot zondagavond bij de vader verbleef.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad -, voor zover thans van belang:
- het verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen afgewezen;
- het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om [de minderjarige] in te schrijven op een basisschool afgewezen;
- de moeder bevolen voor 12 november 2019 met [de minderjarige] terug te verhuizen naar een woning gelegen binnen een straal 15 kilometer van [plaats B] ;
- de beslissing over de zorgregeling aangehouden tot 13 november 2019.
4.2.
De moeder verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- de verzoeken van de vader in eerste aanleg af te wijzen;
- te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar zal zijn;
- te bepalen dat de zorgregeling zoals geformuleerd onder 35 van het appelschrift wordt vastgesteld;
- aan haar vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op de [school 1] in [plaats A] .
4.3.
De vader verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen. Mocht het hof van oordeel zijn dat de moeder niet met [de minderjarige] hoeft terug te verhuizen, verzoekt hij in incidenteel hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen en hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [school 2] in [plaats B] .

5.De motivering van de beslissing (200.267.655/01)

5.1.
De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij met [de minderjarige] moet terugverhuizen naar [plaats B] . Zij voert hiertoe kort samengevat het volgende aan. Anders dan door de rechtbank is overwogen, heeft de vader wel (definitieve) toestemming gegeven voor haar verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats B] , zo blijkt ook uit de door haar overgelegde WhatsApp berichten. Daarnaast bestond bij haar een noodzaak tot verhuizing en is thans sprake van een (financiële) noodzaak om in [plaats A] te blijven. Volgens de moeder is het contact tussen de vader en [de minderjarige] niet ingrijpend gewijzigd door de verhuizing en heeft zij voldoende alternatieven geboden aan de vader (voor contact met [de minderjarige] ). De moeder komt wel degelijk de vader tegemoet in het halen en brengen van [de minderjarige] . Zij heeft haar familie en netwerk in [plaats A] . Zij heeft dit niet in [plaats B] , ook al heeft zij daar enkele jaren gewoond, en zij zal zich dan ook erg ongelukkig voelen als zij moet terugverhuizen. De moeder heeft hieraan ter zitting in hoger beroep het volgende toegevoegd. Zij was nog erg jong en kort samen met de vader toen zij zwanger werd van [de minderjarige] . Haar leven is overhoop gegooid door de geboorte van [de minderjarige] en het einde van de relatie met de vader. Zij heeft altijd het grootste deel van de verzorging voor [de minderjarige] gehad. Zij wil graag weer controle over haar leven. Zij is van mening dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij met hem in [plaats A] kan blijven wonen, waar zij beiden inmiddels al een jaar wonen. Zij is thans hard op zoek naar een baan en woning in [plaats A] . Zij heeft desgevraagd verklaard dat zij niet heeft onderzocht of zij een woning of een baan in (de buurt van) [plaats B] zou kunnen vinden.
5.2.
De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist.
5.3.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep benadrukt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de ouders samen tot afspraken komen.
5.4.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter alle omstandigheden van het geval en de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en mee te wegen. Het belang van het kind is daarbij een overweging van de eerste orde. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.5.
Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat zij toestemming heeft gekregen van de vader om te verhuizen. Uit het dossier, in het bijzonder de overgelegde WhatsApp berichten, valt naar het oordeel van het hof niet af te leiden dat de vader (definitief en ondubbelzinnig) toestemming heeft gegeven voor de verhuizing van de moeder met [de minderjarige] naar [plaats A] . Nadat partijen uit elkaar waren gegaan, was sprake van een pijnlijke en emotionele situatie, waarbij het contact tussen hen zeer moeizaam verliep. De vader heeft zich in die periode erop gericht om met de moeder tot afspraken te komen over de verdeling van de zorg voor [de minderjarige] . In dat kader heeft hij ermee ingestemd dat de moeder op dat moment met [de minderjarige] bij haar ouders zou intrekken. Dat hij zich op dat moment niet realiseerde dat de moeder toestemming nodig had voor de verhuizing en dat deze verhuizing geen tijdelijke situatie betrof, kan hem naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden niet worden tegengeworpen.
Het hof is voorts van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat een (financiële) noodzaak voor haar bestaat om in [plaats A] te blijven. Zij heeft onvoldoende onderbouwd dat zij gebonden is aan [plaats A] ; zij heeft daar - afgezien van tijdelijk onderdak - geen woning of baan. Gesteld noch gebleken is dat zij de mogelijkheden om in [plaats B] te wonen en te werken heeft onderzocht. Integendeel, de moeder heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat zij daartoe geen stappen heeft ondernomen, ook niet nadat de rechtbank had beslist dat zij voor 12 november jl. moest terugverhuizen. Wel is duidelijk voor het hof dat de moeder een belang heeft om haar leven op de door haar gewenste wijze in te richten door met [de minderjarige] in [plaats A] te blijven wonen, waar zij vandaan komt en waar haar familie woont.
5.6.
Tegenover voormeld belang van de moeder staat het zwaarwegende belang van de vader en [de minderjarige] om regelmatig contact met elkaar te hebben en te behouden, opdat de vader nauw betrokken kan zijn bij de ontwikkeling van [de minderjarige] en zijn dagelijkse leven, en [de minderjarige] zijn ervaringen met zijn vader kan delen. Daarbij heeft te gelden dat voor een kind van de (jonge) leeftijd van [de minderjarige] , een regelmatig contact met beide ouders van groot belang is. Partijen hebben ongeveer drie jaar samengewoond en samen voor [de minderjarige] gezorgd. [de minderjarige] was derhalve gewend aan een veelvuldig contact met zijn beide ouders. Dat de vader tijdens de relatie van partijen fulltime werkte en de moeder een groter deel van de verzorging van [de minderjarige] op zich nam maakt dat niet anders. Anders dan de moeder, is het hof van oordeel dat de verhuizing (ingrijpende) gevolgen heeft gehad voor het contact tussen de vader en [de minderjarige] , mede gelet op de afstand tussen [plaats B] en [plaats A] (ca. 120 kilometer). Na de relatiebreuk en de verhuizing konden partijen moeilijk afspraken maken over de zorg voor [de minderjarige] en de vader heeft een lange periode een beperkte zorgregeling gehad. De vader is sinds de verhuizing derhalve veel minder betrokken bij het (dagelijks) leven van [de minderjarige] .
5.7.
Ten aanzien van [de minderjarige] heeft te gelden dat hij enerzijds gebaat is bij continuïteit en regelmaat. Hij woont inmiddels een jaar in [plaats A] . Een (terug)verhuizing betekent een verandering en daarmee een zekere onrust. Anderzijds is het in zijn belang (ook) dicht bij zijn vader op te groeien en een regelmatig en goed contact met zijn beide ouders te hebben, en zo te ervaren dat beide ouders nauw betrokken zijn bij zijn dagelijkse leven. Daarbij komt dat de huidige woonsituatie van de moeder en [de minderjarige] tijdelijk is en dat [de minderjarige] net vier jaar is geworden en dus naar school zal gaan, zodat hij op korte termijn hoe dan ook met een verandering in zijn situatie te maken zal krijgen.
5.8.
Alle belangen tegen elkaar afwegend is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om in [plaats A] te blijven in het onderhavige geval onvoldoende zwaarwegend is tegenover de belangen van [de minderjarige] en de vader. Het hof heeft begrip voor de wens van de moeder om haar leven op de door haar gewenste wijze in te richten en terug te gaan naar de plaats waar zij vandaan komt en waar haar familie woont, maar het belang van [de minderjarige] om dicht bij zijn beide ouders op te groeien en het belang van de vader om als gezagdragende ouder een volwaardig aandeel in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te hebben, wegen naar het oordeel van het hof zwaarder. Daarbij acht het hof van belang dat de moeder ook een aantal jaren in [plaats B] heeft gewoond, zodat geen sprake zal zijn van een voor haar onbekende omgeving.
5.9.
Het voorgaande betekent dat het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen, voor zover daarbij is bepaald dat de moeder met [de minderjarige] moet terugverhuizen naar [plaats B] . De door de rechtbank in de bestreden beschikking gestelde termijn is inmiddels verstreken. Het hof zal daarom een nieuwe termijn bepalen waarbinnen de moeder naar [plaats B] moet terugverhuizen. Het hof acht 1 februari 2020 een redelijke datum. [de minderjarige] dient uiterlijk met ingang van die datum, of zoveel eerder als mogelijk, naar school te gaan in [plaats B] en het hof gaat ervan uit dat de moeder medewerking verleent aan het inschrijven van [de minderjarige] aldaar. Daarnaast gaat het hof ervan uit dat de vader waar mogelijk de moeder zal ondersteunen bij de verhuizing.
Het verzoek van de moeder met betrekking tot de zorgregeling zal eveneens worden afgewezen, nu dit voorstel is gedaan voor de situatie dat de moeder met [de minderjarige] in [plaats A] zou blijven wonen. Overigens is het verzoek met betrekking tot de zorgregeling nog bij de rechtbank aanhangig en proberen partijen nog steeds gezamenlijk (al dan niet door middel van mediation) tot afspraken te komen over de zorgregeling.
Voorzover de moeder heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen heeft zij hierbij geen belang, nu dit reeds volgt uit de bestreden beschikking waarbij het verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen is afgewezen.
Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vader behoeft evenmin bespreking, nu niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld.

6.Het schorsingsverzoek (200.267.655/02)

6.1.
De moeder heeft verzocht de werking van de bestreden beschikking, waarbij is bevolen dat zij voor 12 november 2019 met [de minderjarige] moet terugverhuizen naar een woning gelegen binnen een straal van 15 kilometer van [plaats B] , te schorsen.
6.2.
Gelet op de beslissing in de hoofdzaak heeft de moeder geen belang meer bij toewijzing van haar verzoek, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.

7.Beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.267.655/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin is bepaald dat de moeder met [de minderjarige] moet terugverhuizen naar een woning gelegen binnen een straal van 15 kilometer van [plaats B] ;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin is bepaald dat de moeder
voor 12 november 2019moet terugverhuizen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de moeder
voor 1 februari 2020met [de minderjarige] moet terugverhuizen naar een woning gelegen binnen een straal van 15 kilometer van [plaats B] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
In de zaak met zaaknummer 200.267.655/02:
wijst het schorsingsverzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. C.M.J. Peters en mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 10 december 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.