ECLI:NL:GHAMS:2019:4480

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
200.250.889/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van de man in het hoger beroep betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de vrouw als eiseres en de man als gedaagde optraden. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van 16 mei 2018, waarbij de rechtbank een aantal beslissingen heeft genomen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen. De rechtbank heeft onder andere gelast dat de woning, die partijen in gemeenschap van goederen bezaten, verkocht zou worden en dat de opbrengst daarvan verdeeld zou worden. De man heeft in zijn memorie van grieven verzocht om vernietiging van het vonnis en heeft een subsidiaire vordering ingediend. De vrouw heeft echter primair verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de man in het hoger beroep, omdat het hoger beroep niet tijdig zou zijn ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, zoals vereist door artikel 3:301 lid 2 BW.

Het hof heeft vastgesteld dat de man niet heeft betwist dat het hoger beroep niet tijdig is ingeschreven. Hierdoor kan de man niet worden ontvangen in zijn hoger beroep voor zover dit zich richt tegen de beslissingen van de rechtbank die in de plaats treden van een tot levering bestemde akte. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en heeft de beslissing van de rechtbank om de woning te verdelen en te verkopen onderschreven. Het hof heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor de beslissingen van de rechtbank die betrekking hebben op de verdeling van de woning en heeft het vonnis voor het overige bekrachtigd. De man is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.250.889/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/15/259622 / HA ZA 17-407
arrest van de meervoudige kamer van 10 december 2019
inzake
[de man],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. K. Tülü te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BILANCIOBUDGET B.V. in haar hoedanigheid van bewindvoerder
over de goederen van [de vrouw] ,
gevestigd te Voorthuizen ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G. Ҁekiç te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
De man is bij dagvaarding van 9 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 16 mei 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.
Op 11 december 2018 heeft het hof een rolbeslissing gegeven. Het hof heeft geconstateerd dat uit de stukken die bij het aanbrengen van de zaak zijn overgelegd niet blijkt dat het hoger beroep conform de eis van artikel 3:301 lid 2 BW binnen acht dagen is ingeschreven in de registers en beslist dat partijen zich hierover bij memorie van grieven en memorie van antwoord dienen uit te laten.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van de vrouw zal afwijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding in beide instanties. In de memorie van grieven heeft hij zijn conclusie aangevuld met een subsidiaire vordering, te weten dat het hof zal bepalen dat de vrouw tot verdeling mag overgaan na een termijn van 12 maanden na dit arrest dan wel vanaf het moment dat de man over vervangende woonruimte kan beschikken.
De vrouw heeft geconcludeerd tot primair niet-ontvankelijkverklaring van de man in het hoger beroep, subsidiair bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de man in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Partijen zijn [in] 1997 in het huwelijk getreden. Bij beschikking van 18 mei 2016 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking is op 9 juni 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Niet in geschil is dat Nederlands recht op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is en dat zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd.
Op 10 februari 2003 hebben partijen de woning gelegen aan [adres] , [postcode] te [plaats] in eigendom verkregen. De man woont met zijn dochter en de twee kinderen van partijen in de woning.
2.3.
De vrouw heeft de man op 19 mei 2017 in de onderhavige zaak gedagvaard. Bij beschikking van 8 juni 2017 zijn de goederen van de vrouw onder bewind gesteld en is BilancioBudget B.V. tot bewindvoerder benoemd. BilancioBudget B.V. heeft de procedure van de vrouw overgenomen.

3.Beoordeling

3.1.
Voor zover van belang heeft de rechtbank op de daartoe strekkende vordering van de vrouw als volgt beslist:
5.1.
gelast de hiernavolgende wijze van verdeling van de woning gelegen aan [adres] , [postcode] te [plaats] (“de woning”).
5.2.
bepaalt dat de woning zal worden verkocht tegen de marktwaarde.
5.3.
bepaalt dat partijen voor de verkoop van de woning opdracht verlenen aan Vlieg Makelaars OG te [plaats] , en indien deze makelaar de opdracht niet aanvaardt, aan een door de vrouw nader aan te wijzen makelaar.
5.4.
bepaalt dat de in punt 5.3 van dit vonnis bedoelde makelaar de vraag- en laatprijs van de woning bepaalt.
5.5.
bepaalt dat de in punt 5.3 van dit vonnis bedoelde makelaar in de gelegenheid wordt gesteld om foto’s en een beschrijving van de woning te maken en dat hij en geïnteresseerde kopers toegang krijgen om de woning te bezichtigen.
5.6.
verklaart voor recht dat de (eventuele achterstanden in de) hypotheekrente en/of aflossingen en/of VVE-bijdragen die voortvloeien uit de eigendom van de woning dan wel de verbondenheid aan de hypothecaire lening geheel voor rekening van de man zijn.
5.7.
bepaalt dat de netto opbrengst van de woning na verkoop en levering bij helfte zal worden verdeeld, dan wel dat een eventueel uit verkoop en levering voortvloeiende restschuld door iedere deelgenoot voor de helft zal worden gedragen.
5.8.
bepaalt dat de kosten met betrekking tot de verkoop en levering van de woning door partijen bij helfte worden gedragen.
5.9.
bepaalt, indien de man zijn medewerking niet verleent aan de hiervoor door de rechtbank bepaalde wijze van verkoop en eigendomsoverdracht, dat deze uitspraak in de plaats treedt van de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaringen van de man zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW, waaronder begrepen de verkoopopdracht aan de makelaar als bepaald in punt 5.3 van dit vonnis.
3.2.
Hoewel door het hof daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de man zich in de memorie van grieven niet uitgelaten over de constatering van het hof dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat het hoger beroep conform de eis van artikel 3:301 lid 2 BW binnen acht dagen in de registers is ingeschreven. In de memorie van antwoord heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat de man met zijn grieven uitdrukkelijk opkomt tegen de door de rechtbank verleende machtiging en derhalve tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte en daarmee verbonden oordelen, reden waarom de man volgens haar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
3.3.
Om te kunnen vaststellen of sprake is van een uitspraak als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW is uitleg nodig van de beslissing van de rechtbank onder 5.9 van het dictum. In die beslissing is sprake van de “wilsverklaringen van de man”, welke term betrekking lijkt te hebben op rechtshandelingen als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW. Het gaat evenwel volgens de verdere tekst van 5.9 om “voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke” wilsverklaringen “als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW, waaronder begrepen de verkoopopdracht aan de makelaar”.
De rechtbank heeft onder 5.1 en 5.2 de wijze van de verdeling van de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende woning gelast, te weten verkoop met daarop volgend levering van die woning door partijen. De beslissing onder 5.9 is derhalve zo uit te leggen dat de man verplicht is tezamen met de vrouw de voor de verkoop en de levering nodige akten op te maken en dat, indien de man niet daaraan meewerkt, de uitspraak van de rechtbank overeenkomstig artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats van die akten treedt.
3.4.
Nu de beslissing van de rechtbank zo dient te worden uitgelegd dat haar uitspraak in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte, had de man ingevolge artikel 3:301 lid 2 BW jo. artikel 433 Rv zijn hoger beroep binnen acht dagen na het instellen daarvan moeten inschrijven in het daartoe bestemde register van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen. De man heeft niet betwist dat het hoger beroep niet tijdig is ingeschreven. Vanwege deze niet-tijdige inschrijving kan de man niet worden ontvangen in zijn hoger beroep voor zover dat zich richt tegen oordelen van het bestreden vonnis dat blijkens het dictum in de plaats treedt van een tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen.
3.5.
De rechtbank heeft zowel de verkoop van de woning als de wijze van verdeling van die woning gelast (5.1 en 5.2 van het dictum) en bepaald op welke wijze die verkoop moet worden bewerkstelligd (5.3 tot en met 5.5 van het dictum), voor wiens rekening de tot aan de verkoop van de woning verbonden kosten (hypotheekrente en -aflossingen en VvE-bijdragen) komen (5.6 van het dictum), en op welke wijze de opbrengst/restschuld na verkoop en de verkoop- en leveringskosten worden verdeeld (5.7 en 5.8 van het dictum). De beslissingen onder 5.1 tot en met 5.5 zijn aldus onlosmakelijk verbonden met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte. De man dient niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het hoger beroep is gericht tegen de beslissingen van de rechtbank onder 5.1 tot en met 5.5 en 5.9 van het dictum van het bestreden vonnis.
3.6.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis het belang van de vrouw bij het verdelen van de woning en het belang van de man bij het onverdeeld laten van de woning tegen elkaar afgewogen en het belang van de vrouw laten prevaleren. In de memorie van grieven komt de man met name op tegen deze belangenafweging. Zoals hiervoor onder 3.5 overwogen kan de man niet worden ontvangen in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de door de rechtbank gelaste verdeling. Hoewel daarom bespreking van de grief achterwege kan blijven, hecht het hof eraan ten overvloede op te merken dat het de belangenafweging van de rechtbank onderschrijft. De man heeft geen grieven gericht tegen de beslissingen van de rechtbank onder 5.6, 5.7 en 5.8 van het dictum van het bestreden vonnis. Het hof zal het bestreden vonnis op die onderdelen bekrachtigen.
Gelet op de uitkomst van het hoger beroep acht het hof een veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep op zijn plaats.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de beslissingen van de rechtbank onder 5.1 tot en met 5.5 en onder 5.9 in het dictum van het bestreden vonnis;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de vrouw begroot op € 318,00 aan verschotten en € 1.074,00 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A. van den Berg, J. Jonkers en M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019.