ECLI:NL:GHAMS:2019:4480
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van de man in het hoger beroep betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de vrouw als eiseres en de man als gedaagde optraden. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van 16 mei 2018, waarbij de rechtbank een aantal beslissingen heeft genomen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen. De rechtbank heeft onder andere gelast dat de woning, die partijen in gemeenschap van goederen bezaten, verkocht zou worden en dat de opbrengst daarvan verdeeld zou worden. De man heeft in zijn memorie van grieven verzocht om vernietiging van het vonnis en heeft een subsidiaire vordering ingediend. De vrouw heeft echter primair verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de man in het hoger beroep, omdat het hoger beroep niet tijdig zou zijn ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, zoals vereist door artikel 3:301 lid 2 BW.
Het hof heeft vastgesteld dat de man niet heeft betwist dat het hoger beroep niet tijdig is ingeschreven. Hierdoor kan de man niet worden ontvangen in zijn hoger beroep voor zover dit zich richt tegen de beslissingen van de rechtbank die in de plaats treden van een tot levering bestemde akte. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en heeft de beslissing van de rechtbank om de woning te verdelen en te verkopen onderschreven. Het hof heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor de beslissingen van de rechtbank die betrekking hebben op de verdeling van de woning en heeft het vonnis voor het overige bekrachtigd. De man is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.