ECLI:NL:GHAMS:2019:4449

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
200.235.934/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgangsregeling tussen vader en minderjarige dochter na ondertoezichtstelling en eerdere bedreigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige dochter, die sinds 25 december 2018 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om geen omgangsregeling vast te stellen, onder andere vanwege een contactverbod dat aan de man is opgelegd in het kader van een strafzaak wegens bedreigingen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2015 gewijzigd en bepaald dat er geen omgangsregeling zal gelden tussen de man en de minderjarige.

De zaak is complex, met een lange voorgeschiedenis van huiselijk geweld en verstoorde communicatie tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapport van 25 februari 2019 aangegeven dat een omgangsregeling met de man niet in het belang van de minderjarige is. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 oktober 2019 hebben beide ouders verzocht om aanhouding van de zaak voor zes maanden, om de man de kans te geven zijn herstel voort te zetten. Het hof heeft echter geconcludeerd dat, ondanks positieve ontwikkelingen aan de zijde van de man, de situatie nog te onduidelijk is om een omgangsregeling vast te stellen.

Het hof heeft de beslissing genomen om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat er geen omgangsregeling zal gelden, met de mogelijkheid voor de GI om in de toekomst een omgangsregeling voor te stellen indien de situatie dat toelaat. De beslissing is genomen met het oog op de veiligheid en het welzijn van de minderjarige, waarbij de GI een belangrijke rol zal spelen in het contactherstel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.235.934/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/260214 / FA RK 17-3422
Beschikking van de meervoudige kamer van 3 december 2019 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M. van Eeten te Den Helder,
en
[de man] ,
wonende op een geheim adres,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M. Kers te Haarlem.
Als belanghebbende is aangemerkt de hierna te noemen minderjarige [dochter] (verder te noemen: [de minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (verder te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is beslist in zijn (tussen)beschikking van 26 februari 2019. Daarbij is bepaald met wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2015 in zoverre, als voorlopige omgangsregeling – totdat nader zal zijn beslist – bepaald dat de man [de minderjarige] iedere woensdag om 14:00 uur van school ophaalt (en als er geen school is, bij de vrouw) en om 17:30 uur bij de vrouw terugbrengt. Voorts is de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag of wijziging van de omgangsregeling in het belang is van [de minderjarige] , waarbij de raad tevens in staat is gesteld dit onderzoek uit te breiden naar een beschermingsonderzoek.
1.2
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
- een rapport van de raad van 25 februari 2019, ingekomen op 7 maart 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 1 mei 2019 met bijlagen, ingekomen op 2 mei 2019;
- een e-mail van de GI van 9 mei 2019 met een bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
1.3
De mondelinge behandeling is op 13 mei 2019 voortgezet. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting is bepaald dat de zaak zal worden aangehouden teneinde de vrouw in de gelegenheid te stellen haar wijziging van verzoek (per exploot) aan de man kenbaar te maken.
1.4
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 21 mei 2019 met een bijlage, ingekomen op 22 mei 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 29 mei 2019 met bijlagen, ingekomen op 3 juni 2019;
- een e-mail van de GI van 25 juni 2019, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 25 september 2019 met bijlagen, ingekomen op 26 september 2019;
- een brief van de GI van 2 oktober 2019 met bijlagen, ingekomen op 4 oktober 2019.
1.5
De mondelinge behandeling is voortgezet op 9 oktober 2019. Ter zitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
De GI heeft bij voornoemde e-mail van 25 juni 2019 aangegeven niet bij de zitting aanwezig te kunnen zijn.

2.De verdere feiten

2.1
[de minderjarige] , geboren [in] 2013, is op 25 december 2018 voorlopig onder toezicht gesteld. Zij staat sinds 25 december 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is verlengd, laatstelijk tot 19 december 2019.
2.2
Bij kortgeding vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 januari 2019 is de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] , zoals vastgesteld in de bestreden beschikking, geschorst in afwachting van de beslissing in de onderhavige procedure bij het hof.

3.De verdere motivering van de beslissing

3.1
Bij de stukken bevindt zich het rapport van de raad van 25 februari 2019. De raad acht een omgangsregeling met de man niet in het belang van [de minderjarige] , omdat daartoe geen enkele mogelijkheid wordt gezien. Alvorens onderzocht kan worden of de man een rol kan vervullen in het leven van [de minderjarige] , acht de raad het noodzakelijk dat de wens van [de minderjarige] hiertoe duidelijk is en er zicht komt op het persoonlijk functioneren van de man.
3.2
Bij voormeld journaalbericht van 21 mei 2019 heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd. Zij verzoekt thans, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2015, te bepalen dat tussen de man en [de minderjarige] geen omgangsregeling zal gelden dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht. Hieraan ligt ten grondslag dat een contactverbod is opgelegd in het kader van de strafzaak over bedreigingen van de man in de richting van de vrouw. Daarbij komt dat [de minderjarige] op dat moment geen omgang wilde.
Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep van 9 oktober 2019 heeft de vrouw verzocht om aanhouding van zes maanden, in navolging van het hierna te noemen aanvullende advies van de raad.
3.3
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van 9 oktober 2019 verweer gevoerd. De man is – kort gezegd – van mening dat het verzoek van de vrouw om geen omgangsregeling vast te leggen, moet worden afgewezen. Sinds hij eind 2018 even in voorlopige hechtenis heeft gezeten, heeft hij positieve stappen gezet. Hij gebruikt geen drugs meer en gaat starten met EMDR therapie. Hij heeft een bewindvoerder en staat onder toezicht van de reclassering. Verder heeft hij zich aangemeld bij Terwille, die een huis voor hem hebben geregeld en waar hij een vaste begeleider heeft. Ook heeft [de minderjarige] voorzichtig laten blijken toch contact te willen. De omgang zal uiteraard stapsgewijs moeten worden opgebouwd.
Vervolgens heeft de man, in navolging van het hierna te noemen aanvullende advies van de raad, net als de vrouw, verzocht de zaak voor zes maanden aan te houden.
3.4
De raad heeft zijn advies aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van 9 oktober 2019 en heeft het hof geadviseerd de behandeling van de zaak aan te houden voor de duur van zes maanden. De vader laat een positieve lijn zien, maar de situatie moet eerst stabieler worden. Voor [de minderjarige] is het belangrijk dat haar veiligheid wordt gewaarborgd en dat, als er nu weer stappen worden gezet, dit traject niet opnieuw wordt afgebroken. Dit is ook van belang voor het vertrouwen van de vrouw in een dergelijk traject. Zij moet als opvoeder van [de minderjarige] stabiel blijven. Omdat [de minderjarige] een voorzichtige interesse laat zien, kan de GI bekijken of eerst contact mogelijk is via het sturen van kaarten. Zo weet de man beter wat er speelt in het leven van [de minderjarige] en kan de GI zien of hij bij haar belevingswereld kan aansluiten. Gedurende de aanhouding kan worden toegewerkt naar contactherstel, maar dit betekent niet dat er na zes maanden al direct omgang kan en zal zijn, aldus de raad.
3.5
Het hof stelt voorop dat de hierna te noemen feiten en omstandigheden een nieuwe beoordeling van de omgangsregeling rechtvaardigen.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De verstandhouding en communicatie tussen partijen is al jaren ernstig verstoord, waarbij [de minderjarige] is blootgesteld aan huiselijk geweld. Door de jaren heen is regelmatig een melding gedaan bij de politie, is Veilig Thuis vaak ingeschakeld en zijn door de raad meerdere onderzoeken verricht. In het drangkader is ook de GI eerder betrokken geweest. Sinds de zomer van 2018 is er geen omgang meer tussen de man en [de minderjarige] . In december 2018 heeft een incident plaatsgevonden waarbij de man de vrouw heeft bedreigd, waarna hij is aangehouden en de vrouw en [de minderjarige] in een Blijf groep zijn geplaatst. Naar aanleiding hiervan is [de minderjarige] op 25 december 2018 voorlopig onder toezicht gesteld. Vervolgens is uit het op verzoek van het hof uitgebrachte raadsrapport van 25 februari 2019 gebleken dat de raad een omgangsregeling met de man op dat moment niet in het belang van [de minderjarige] achtte. In het kader van de strafzaak is de man in april 2019 een contactverbod ten aanzien van de vrouw opgelegd (de man is hiervan in hoger beroep gegaan). Blijkens het op 8 maart 2019 uitgebrachte rapport van psychologisch onderzoek dat in het kader van de strafzaak is verricht door het NIFP, is bij de man sprake van ziekelijke stoornissen in de vorm van ADHD, PTSS en stoornissen in het gebruik van cannabis en speed. Tevens is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met gemengde trekken. Als interventieadvies worden bijzondere voorwaarden genoemd waaronder: het meewerken aan het instellen van medicatie in verband met ADHD; ambulante behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek, waarvan een agressieregulatietraining onderdeel uitmaakt en verslavingsbehandeling.
Uit recente informatie van de GI van 2 oktober 2019 is gebleken dat de man grote stappen heeft gezet richting zijn herstel, dat hij zich aan de afspraken houdt en dat hij leerbaar lijkt te zijn. [de minderjarige] lijkt wat open te staan voor contact met haar vader, maar dit moet wel langzaamaan en onder begeleiding worden opgebouwd, waarbij de man zich aan strikte voorwaarden zal moeten houden. Inmiddels is door de GI ook een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor twaalf maanden.
3.6
Gelet op het voorgaande zal de man nog een intensief traject dienen te doorlopen. Bij de mondelinge behandeling is gebleken dat beide ouders welwillend en gemotiveerd zijn. Tot voor kort was de situatie zeer zorgelijk als gevolg van de ernstig verstoorde verstandhouding tussen partijen. Heel recent hebben zich positieve ontwikkelingen aan de zijde van de man voorgedaan. Dit is echter nog zeer pril en het is onduidelijk hoe en op welke termijn deze ontwikkelingen zich zullen voortzetten. Aan de zijde van de vrouw en [de minderjarige] zal het vertrouwen moeten groeien op basis van de zichtbare resultaten van de begeleiding en behandeling van de man. Het is positief dat de man inzicht heeft gegeven in de NIFP-rapportage. De GI kan aldus de mogelijkheden voor een traject van contactherstel beter beoordelen en begeleiden en zo de (emotionele) veiligheid van [de minderjarige] waarborgen. In de huidige stand van zaken is echter een omgangsregeling niet bepaalbaar en evenmin is duidelijk of dit na een aanhoudingsperiode van zes maanden wel het geval zal zijn. Dit maakt dat het hof de zaak niet zal aanhouden, het verzoek van de vrouw om geen omgangsregeling vast te stellen zal toewijzen en de bestreden beschikking in zoverre zal vernietigen.
De GI heeft de mogelijkheden om regie te voeren als het gaat om contactherstel. Daarnaast geeft de wet de GI de optie om – op termijn en wanneer hiertoe mogelijkheden worden gezien – op laagdrempelige wijze bij de kinderrechter een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te laten leggen.
3.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2015 in zoverre, dat tussen de man en [de minderjarige] geen omgangsregeling zal gelden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 3 december 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.