Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- de sieraden en munten tegen een waarde van € 25.555,-;
- de scooter bij partijen genoegzaam bekend tegen een waarde van € 1.000,-;
- het (positieve) saldo van de bankrekening op zijn naam, onder de verplichting de helft van dat saldo per peildatum aan de vrouw te voldoen;
- bepaald dat partijen voor de DUO-schuld ieder voor de helft draagplichtig zijn;
- bepaald dat de vrouw aan de man op zijn eerste verzoek zijn persoonlijke goederen overdraagt;
- de man veroordeeld om binnen twee weken na datum beschikking, wegens overbedeling aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 13.277,50;
- de sieraden en munten tegen een waarde van € 12.962,50;
- de scooter tegen een waarde van € 1,000,-;
- de volledige inboedel die bij de vrouw is achtergebleven tegen een waarde van € 9.324,56;
- het (positieve) saldo van de bankrekeningen op haar naam, onder de verplichting de helft van het saldo per de peildatum aan de man te vergoeden;
- om binnen twee weken na de onderhavige beschikking aan de man te betalen wegens overbedeling een bedrag van € 11.643,53, dan wel een bedrag dat het hof juist acht;
- tot ongeschonden afgifte van de persoonlijke eigendommen van de man, waaronder alle kleding van de man die bij de vrouw is achtergebleven, binnen twee weken na de onderhavige beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft.
- € 19.027,50-, de helft van de waarden van de sieraden ad € 38.055,-;
- € 9.000,-, de helft van het cadeaugeld van € 18.000,-;
- € 1.000,-, de helft van het spaargeld van € 2.000,-;
- € 500,-, de helft van de waarde van de scooter en de helft van de waarde van het horloge dat de man heeft gekregen van de familie van de vrouw;
- de helft van de kosten van het openbreken van de kluis;
- de helft van de belastingschuld van € 242,50;
- de man alleen draagplichtig is voor de kosten van zijn studieschuld;
- de man als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 1.000,- per maand dient te voldoen. De vrouw heeft dit laatste verzoek ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ingetrokken.
5.De motivering van de beslissing
6.De slotsom
7.De beslissing
mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en is op 3 december 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.