Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Hierbij bevestig ik u dat het aanbod opgenomen in uw brief van 18 februari j.l. door cliënte hierbij is aanvaard. Ik voeg bij (…) een opdracht bevestiging voor een zoekopdracht aan makelaar [X] . Dit laatste is in uw brief niet opgenomen, als cliënte die kosten zelf moet dragen dan gaat zij ervan uit dat die post uit de financiering kan worden voldaan.(…)”
Verdeling eenvoudige gemeenschappen”) onder meer het volgende opgenomen:
5.1 Partijen verschillen met elkaar van mening over de waarde van de woning, de inboedelgoederen en vervoermiddelen, alsmede over eventuele vergoedingsvorderingen. De vrouw stelt uit dien hoofde een bedrag te vorderen te hebben van de man, terwijl de man dit betwist. Ter beëindiging van onzekerheid c.q. geschillen omtrent het bedrag stellen partijen deze vast op een bedrag van € 300.000. Dit artikel is een vaststellingsovereenkomst.
Partijen verklaren met betrekking tot de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen genoemd in deze overeenkomst niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.”
(…) Met uitzondering van de door uw cliënte voorgestelde aanpassingen die in lijn zijn met het aanbod van cliënt (tussentijdse aflossing, beschikbaar bedrag voor stoffering van de woning (…)), houdt cliënt vast aan de inhoud van de (concept)overeenkomsten. Cliënt zal de kosten van de makelaar separaat voldoen.”
De vrouw is bevoegd om van het bedrag van € 300.000 een bedrag van maximaal € 10.000 aan te wenden voor de kosten van stoffering van de door haar aan te kopen woning. (…).”
Wat nog niet is opgelost zijn de makelaarskosten. Jij hebt een schriftelijke toezegging via mr de Boorder (…) gedaan dat jij de makelaarskosten zou betalen. (…). Dus vraag ik je vriendelijk om je aan de afspraken te houden.”
3.Beoordeling
Cliënt zal de kosten van de makelaar separaat voldoen” worden bezien in het kader van het voorstel van mr. Davidse in zijn brief van 22 maart 2016 om expliciet op te nemen dat de lening van € 300.000 ook mag worden aangewend voor makelaarskosten. De toezegging van mr. De Boorder is een antwoord op die vraag. Hieruit kan geen toezegging worden afgeleid dat [geïntimeerde] de makelaarskosten zou voldoen. [geïntimeerde] heeft het antwoord zo moeten en kunnen begrijpen dat [appellant] , althans de familievennootschap, bereid was om [geïntimeerde] ter dekking van makelaarskosten separaat en aanvullend een bedrag te lenen bovenop de reeds aangeboden lening van € 300.000 en dat [geïntimeerde] zelf de makelaarskosten aan makelaar [X] zou moeten voldoen. [geïntimeerde] heeft er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [appellant] heeft toegezegd dat hij de kosten van [X] voor zijn rekening zou nemen. De mededeling omtrent de financiering van de makelaarskosten (zie hierboven onder 2.5) is uiteindelijk niet in de definitieve vaststellingsovereenkomst opgenomen omdat nog onzeker was welke woning [geïntimeerde] zou kopen tegen welke prijs. [geïntimeerde] beschikte in totaal over € 600.000, welk bedrag voldoende kon zijn, ook voor de dekking van de kosten van de makelaar. De hoogte van de lening kon derhalve nog niet bepaald worden omdat deze afhankelijk zou zijn van de - nog te berekenen - courtage. De opmerking van [appellant] ter terechtzitting bij de rechtbank, dat hij de kosten van [X] “
bewust niet heeft willen regelen” heeft met het voorgaande te maken. [appellant] heeft zich ter ondersteuning van zijn standpunt beroepen op een brief van 18 mei 2017 van zijn toenmalige advocaat, waarin zij [appellant] de vraag heeft gesteld of het mogelijk is dat hij het bedrag van de makelaarskosten aan [geïntimeerde] leent omdat het jammer zou zijn om in procedures terecht te komen en waarin zij voorts heeft geschreven dat “
Mr Davidse (…) achteraf natuurlijk spijt [heeft] dat hij niet harder heeft aangestuurd op de financiering zoals dezerzijds is voorgesteld.” Volgens [appellant] illustreert deze brief dat ook mr. Davidse zich er bewust van was dat [appellant] van meet af aan heeft voorgesteld de makelaarskosten te laten financieren.
Cliënt zal de kosten van de makelaar separaat voldoen”. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat uit die mededeling volgt dat [appellant] een lening ten aanzien van die kosten zou hebben toegezegd en dat [geïntimeerde] deze mededeling als zodanig heeft moeten opvatten. Het tegendeel is het geval. [geïntimeerde] heeft in gerechtvaardigd vertrouwen op die mededeling daaruit kunnen en mogen afleiden dat [appellant] haar buiten het kader van de vaststellingsovereenkomst de toezegging heeft gedaan, dat hij de makelaarskosten separaat aan [geïntimeerde] rechtstreeks dan wel aan de makelaar zal voldoen. Het hof stelt daarbij voorop dat [appellant] blijkens het proces-verbaal van de op 22 maart 2018 gehouden comparitie van partijen bij de rechtbank ook zelf van die toezegging is uitgegaan omdat hij als volgt heeft verklaard: “
Ik heb inderdaad eerst een toezegging gedaan de makelaarskosten te betalen, dat was in het kader van de onderhandelingen van 30 maart 2016. Daarna is de vaststellingsovereenkomst getekend in mei 2016. Daar is de toezegging niet in geregeld. De overeenkomst was met finale kwijting en beide advocaten waren aanwezig. De brief hoort niet bij de overeenkomst.” Het hof neemt voor het oordeel dat [geïntimeerde] uit heeft kunnen en mogen gaan van een toezegging tevens in aanmerking dat de terminologie in de brief van mr. De Boorder nauw aansluit bij hetgeen in de vaststellingsovereenkomst in 5.3 is bepaald ten aanzien van het bedrag van € 300.000 dat beschikbaar wordt gesteld aan [geïntimeerde] : ook hier wordt gesproken over de “
voldoening” van een bedrag, waarmee in de vaststellingsovereenkomst nu juist geen lening is bedoeld. Bovendien mocht [geïntimeerde] verwachten dat mr. De Boorder, als advocaat van [appellant] , duidelijk en ondubbelzinnig heeft verwoord hetgeen zijn cliënt voor ogen stond. Als een lening bedoeld zou zijn geweest, had dat met zo veel woorden tot uitdrukking gebracht moeten en kunnen worden.